Romeins cognomen, naam van de bekendste familie der gens Sempronia (zie Sempronius).
Vermelding verdienen twee consuls Tiberius en de beide beroemde volkstribunen Tiberius en Gaius Gracchus.1. Tiberius Sempronius Gracchus, consul in 215 en 213 vC. Na de nederlaag bij Cannae (216) werd hij magister equitum van de dictator Marcus Iunius Pera, in 215 bevocht hij met enig succes Hannibal in Campanië, in 214 versloeg hij → Hanno (3), toen deze zijn strijdkrachten met die van Hannibal poogde te verenigen. In 212 werd Gracchus het slachtoffer van een hinderlaag.
Lit. F. Münzer (PRE 2A, 1401-1403).
2. Tiberius Sempronius Gracchus (ca. 220-ca. 150), vader van de ’Gracchen’ (3) en (4), augur vanaf 204, volkstribuun in 187 of 184, aedilis curulis in 182, praetor in 188, consul in 177 en 163, censor - met Gaius Claudius Pulcher - in 169 vC. In 190 en 185 maakte Gracchus deel uit van gezantschappen naar Macedonië. Als praetor onderwierp hij een groot deel van de Celtiberi in Spanje; als consul (177) en proconsul (176 en 175) onderdrukte hij op meedogenloze wijze een opstand op Sardinië; als censor trad hij onder meer streng op tegen de equites en tegen de praktijken der belastinggaarders en liet op het Forum de → basilica Sempronia bouwen. In 163 en 162 bestuurde hij Corsica en Sardinië.
Gracchus gold reeds in de oudheid als een model van plichtsbetrachting en ernst en wordt tot de beste vertegenwoordigers van de romeinse adel in de 2e eeuw vC gerekend. Hij huwde op ruim vijftigjarige leeftijd de dertig jaar jongere → Cornelia (1); deze schonk hem twaalf kinderen, van wie er slechts drie de volwassenheid bereikten, de beide beroemde volkstribunen en → Sempronia, de echtgenote van Scipio Aemilianus.
Lit. F. Münzer (PRE 2A, 1403-1409). [Nuchelmans]
3. Tiberius Sempronius Gracchus, volkstribuun in 133 vC en groot demokratisch hervormer, zoon van Gracchus (2) en van Scipio Africanus’ dochter Cornelia. Tot zijn opvoeders behoorden de retor Diophanes van Mytilene en de stoïcijn Blossus van Cumae, door wier toedoen hij open stond voor griekse opvattingen. Na in 147 en 146 onder zijn zwager Scipio Aemilianus te Carthago gediend te hebben, nam Gracchus in 137 vC als quaestor deel aan de oorlog in Spanje. De verwerping door de senaat van de door hem na de nederlaag van de consul Hostilius Mancinus bedongen vredesvoorwaarden verhevigde zijn verbittering jegens de optimates.
Deze was echter vooral gewekt door sociale bewogenheid. De stormachtige uitbreiding van het romeinse rijk had vele misstanden veroorzaakt. Velen hadden zich weten te verrijken, de boerenstand echter, de ruggegraat van staat en leger, had zwaar te lijden gehad. Daar hij door de vele oorlogen gedecimeerd was, lagen vele landerijen verlaten. Het ontstane grootgrondbezit bediende zich veelal van goedkope slaven. Vele bezitloze burgers zochten hun heil in Rome, de boerenbevolking ging ook in aantal hard achteruit en daarmee de wervingsmogelijkheden voor het leger.
Waar eerder genomen maatregelen in vergetelheid waren geraakt, vatte Gracchus als volkstribuun in 133 vC vroegere hervormingsplannen weer op. Zijn akkerwet liet aan de grootgrondbezitters slechts 500 iugera (125 ha) van de → ager publicus en voor twee zonen nog ieder 250 iugera; de vrijgekomen grond zou in percelen van 30 iugera tegen een geringe jaarlijkse vergoeding aan arme burgers in erfpacht gegeven worden.
Een kleine commissie (tresviri agris dandis adsignandis iudicandis), waarin Tiberius zelf, zijn broer Gaius en zijn schoonvader Appius Claudius Pulcher werden gekozen, moest de plannen uitvoeren. Deze vonden steun bij enkele nobiles, onder wie de jurist Publius Mucius Scaevola en diens broer Publius Licinius Crassus Mucianus, de schoonvader van Gaius Gracchus; verzet ontmoetten ze vanzelfsprekend bij de grote landeigenaars en bij de senaat.
Voor de uitrusting van de nieuwe pachters had Tiberius fondsen nodig, die de senaat weigerde ter beschikking te stellen. Zich baserend op het griekse beginsel van de volkssouvereiniteit liet hij toen door een plebisciet een deel van het legaat van Attalus III van Pergamum hiervoor bestemmen. Hiermee betrad hij echter het terrein van de senaat, hetgeen een constitutionele crisis teweegbracht. Deze werd nog verergerd toen Gracchus zijn collega Marcus Octavius, die plotseling zijn veto uitsprak, liet afzetten, omdat hij de belangen van het volk zou hebben geschaad. Om de uitvoering van zijn wet veilig te stellen nam Tiberius nog een ander onwettig besluit, door zich als volkstribuun voor 132 herkiesbaar te stellen, hetgeen zonder precedent was. Nog geen dertig jaar oud, werd hij, onder beschuldiging naar de alleenheerschappij te streven, tijdens het tumult op de verkiezingsdag zelf, mede door zijn neef, de pontifex maximus Publius Comelius Scipio Nasica, gedood. Nadien werden nog vele van zijn partijgenoten terechtgesteld, maar uit de censuslijsten blijkt dat het werk van de commissie werd voortgezet, ook al werd haar in 129 vC de jurisdictie ontnomen.
Lit. Plutarchus’ biografie van Tiberius Gracchus Appianus, boek 13. - F. Münzer (PRE 2A, 1409-1426). - E. Meyer, Untersuchungen zur Geschichte der Gracchen (Halle 1894 = Kleine Schriften 12, Halle 1924, 363-421). E. von Stern, Zur Beurteilung der politischen Wirksamkeit des Tiberius und Gaius Gracchus (Hennes 56, 1921, 229-301). J. Carcopino, Autour des Gracques. Études critiques (Paris 1928). M. Levi, La costituzione romana dai Gracchi a Giulio Cesare (Florence 1928). F. Taeger, Tiberius Gracchus Untersuchungen zur römischen Geschichte und QueUenkunde (Stuttgart 1928). S. Katz, The Gracchi. An Essay in Interpretation (Class. Joum. 38, 1942, 65w). D. Earl, Tiberius Gracchus, A Study in Politics (Coll. Latomus 66, BruxeUes 1963). C. Nicolet, L’inspiration de Tibérius Gracchus (Rev. Études Anciennes 67, 1965, 142-158).
4. Gaius Sempronius Gracchus (154-121), volkstribuun in 123 en 122 vC, broer van Tiberius Gracchus (3) en groot leider van de hervormingspartij. Gaius, een man met een demonische aard en een meeslepende welsprekendheid, zette het werk van de tresviri krachtig voort, bezield door de gedachte de hervormingen van zijn broer te voltooien en diens dood te wreken. Na in Spanje gediend te hebben steunde hij het wetsvoorstel dat continuering van de ambtsperiode van volkstribunen mogelijk maakte. In 126/125 quaestor op Sardinië, keerde hij vandaar zonder toestemming van de senaat terug en werd voor 123 tot tribuun gekozen. Door zijn populariteit was hij zeer gevaarlijk voor de senaatspartij. Van verschillende aanklachten vrijgesproken, ontvouwde hij in een redevoering zijn uitgebreid programma.
Zijn eerste voorstel hield in dat de door de consuls op initiatief van de senaat ingestelde - en vooral tegen de aanhangers der Gracchen gerichte - buitengewone rechtbanken onwettig verklaard zouden worden, en wel met terugwerkende kracht.
Zijn lex agraria vernieuwde de akkerwet van zijn broer en schonk de tresviri de hun ontnomen jurisdictie terug.
Door een lex frumentaria, krachtens welke maandelijks graan tegen verlaagde prijs aan onbemiddelde plebejers beschikbaar werd gesteld, hielp hij het hoofdstedelijke proletariaat. Een kwalijk bijgevolg was dat het behoeftige volk naar de stad stroomde, zodat de staatskas zwaar belast werd.
Ook op militair gebied werd ingegrepen. Een lex militaris verbood recrutering onder de 17 jaar, beperkte de strafbevoegdheden van de officieren en bepaalde tevens dat de kosten voor de militaire uitrusting niet langer op de soldij zouden worden ingehouden.
Van enorme politieke betekenis was zijn lex iudiciaria: deze droeg het lidmaatschap van de juryrechtbanken van de senatoren over aan de equites, waardoor dezen controle kregen op de in het provinciaal bestuur werkzame senatoren. Uit de achttien riddercenturiën werden bovendien de senatoren met een equus publicus verwijderd, die sindsdien geen ridder meer mochten zijn. Deze maatregel had het ontstaan van een aparte ridderstand tot gevolg, die voortaan uitgespeeld kon worden tegen de senaat. Gracchus begunstigde de equites verder door zijn lex de censoria locatione vectigalium provinciae Asiae, waardoor de inning van de aan deze provincie op te leggen tienden aan hen werd verpacht.
Ook de wegenbouw had de aandacht van Gracchus. Zijn lex viaria stelde een groot wegenbouwprogramma voor Italië vast. Ook werden silo’s (Horrea Semproniana) gebouwd ter verbetering van de graanvoorziening van de stad.
Ingevolge de lex de provinciis consularibus moest de senaat voortaan de consulaire provincies toewijzen vóór de verkiezing van de consuls. Ten einde aan de voor de uitvoering van al deze maatregelen benodigde gelden te komen, werden aan de provincies, o.a. aan Asia, belastingen opgelegd en door een lex portoria de douanerechten verhoogd.
Voor 122 werd Gracchus zonder meer als volkstribuun herkozen. Nu zette hij een groot kolonisatieprogramma op touw (lex de coloniis deducendis), zowel in Italië (Capua, Tarentum) als overzee; dit was de eerste maal dat tot de aanleg van een kolonie buiten Italië werd besloten.
Van vérstrekkende gevolgen was het wetsvoorstel de civitate sociis Latinis danda, waarbij de bondgenoten het latijnse en de Latijnen het volle romeinse burgerrecht (zie civitas) zouden ontvangen. De strekking van Gaius’ wetgeving maakte uiteraard de tegenstand hiertegen steeds feller. Velen beschouwden zijn plannen als te revolutionair. Toen Gracchus afwezig was om in Carthago een kolonie (Iunonia) te vestigen, maakten zijn tegenstanders van deze gelegenheid gebruik. Op instigatie van de senaat stelde zijn collega Marcus Livius Drusus voor, een dozijn kolonies te stichten. Bij Gaius’ terugkeer in Rome was de toestand dan ook te zijnen ongunste gewijzigd. Toen de wet over de toekenning van het burgerrecht aan de orde kwam, wees de consul Gaius Fannius, die de zijde van de senaat gekozen had, de toegestroomde Italiërs de stad uit. Een veto van Drusus verhinderde het aannemen van de wet. Voor 121 werd Gracchus niet herkozen. Nadat zijn bitterste tegenstander Lucius Opimius het consulaat had aanvaard, zetten de optimates een actie in om de wetten van Gracchus ongedaan te maken, met name ook de stichting van lunonia. Hiertegen kwamen de aanhangers van Gracchus, onder wie → Fulvius (4) Flaccus de drijvende kracht was, in verzet, bereid om tot het uiterste te gaan. Toen op de dag van de stemming over lunonia een van zijn partijgenoten gedood werd, vaardigde de senaat het senatus consultum ultimum uit, waardoor Opimius dictatoriale volmachten kreeg. Verdreven van de Aventijn, waar hij zich verschanst had, vluchtte Gracchus naar de Ianiculus, waar hij zich door een slaaf liet doden (zomer 121). Ook Flaccus kwam aan zijn einde, terwijl later nog 3000 Gracchanen door bijzondere gerechtshoven ter dood veroordeeld zouden zijn.
De stichting van lunonia werd ongedaan gemaakt; de voornaamste wetten van Gracchus bleven echter van kracht, waaronder de lex iudiciaria en de lex agraria, zij het niet geheel zonder wijzigingen. Andere werden afgeschaft. Wat in ieder geval bleef, was de haat tussen de partijen, die nog een verschrikkelijke nasleep zou hebben, vooral in de 1e eeuw vC.
Lit. (zie ook de sub 3 genoemde algemene werken over de Gracchen): Plutarchus’ biografie van Gaius Gracchus - F. Münzer (PRE 2 A, 1375-1400). - G. Corradi, Gaio Graccho e le sue leggi (Studi Italiani di Filologia Classica 5, 1927, 235-297 ; 6, 1928, 55-58, 139-174). A. Oltramare, Gaius Gracchus (Hommes d’état 1, Paris 1937, 107-207).
Fragmenten van Gaius’ redevoeringen: N. Hapke, C. Sempronii Gracchi Fragmenta (Diss. München 1915). E. Malcovati, Oratorum Romanorum Fragmenta Liberae Reipublicae2 (Turijn 1955) 174-198. [A. J. Janssen]