Naam van een van de aanzienlijkste romeinse patricische gentes.
De Claudii zouden in de begintijd van de republiek vanuit Regillum in het land der Sabijnen naar Rome zijn gekomen en daar spoedig in het patriciaat zijn opgenomen. Naast de patricische tak van de gens Claudia, waartoe de families der Pulchri, Centhones en Nerones behoorden, stond een plebejische, oorspronkelijk met de patricische verwante tak, waarvan de Marcelli de voornaamste familie vormden. In de keizertijd is de naam Claudius zeer verbreid tengevolge van de burgerrechtverlening op grote schaal door de keizers Claudius en Nero. De bekendste vertegenwoordigers van de gens zijn, afgezien van de Marcelli (zie Marcellus), die Claudii die onder de volkse naamsvariant Clodius bekend staan, keizer → Tiberius Claudius Nero, diens broer → Drusus maior en zoon → Drusus minor, en keizer Claudius’ zoon → Britannicus en dochter Claudia → Octavia, de volgende.1. Appius Claudius Crassus Inregillensis Sabinus, consul in 471 en 451 vC, in 451 en 450 voorzitter van het gevolmachtigde college der decemviri legibus scribundis, dat de wetten der → Twaalf Tafelen tot stand bracht. Volgens de sterk gekleurde overlevering zou hij in 449, omdat hij het knappe meisje → Verginia belaagd had, in de gevangenis zijn geworpen en daar zelfmoord hebben gepleegd.
Lit. F. Münzer (PRE 3, 2698-2702). - Livius 2, 56-61; 3, 33-58. Dionysius van Halicarnassus’ romeinse geschiedenis 10, 54-11, 44.
2. Appius Claudius Caecus, quaestor ca. 316 vC, praetor vóór 297 en in 295, consul in 307 en 296, dictator tussen 292 en 285, vooral bekend geworden als censor (312). Als zodanig legde hij de Aqua Appia (zie Aquaduct) en de → Via Appia aan, bracht de eredienst van Hercules in staatshanden en nam voor het eerst onvermogende burgers in de tribus en zonen van vrijgelaten slaven in de senaat op. Als consul en praetor speelde hij een belangrijke rol in oorlogen tegen Etrurië en Campanië. Beroemd is de rede die de inmiddels blind geworden Claudius in 280 vC na de slag bij Heraclea tot de senaat richtte tegen de door Cineas overhandigde vredesvoorstellen van Pyrrhus. Claudius zou ook een spreekwoordenverzameling gepubliceerd, de spelling hervormd en over juridische vraagstukken geschreven hebben. Drie van zijn zonen waren waarschijnlijk de stamvaders van de Pulchri, de Centhones en de Nerones.
Lit. Livius 9, 29-46; 10, 11-31. Diodorus Siculus 20,36. F. Münzer (PRE 3, 2681-2685). - P. Lejay, Appius C. Caecus (Revue de Philologie 1920, 92-141). H. Bardon, La littérature latine inconnue 1 (Paris 1952) 20-25.
3. Quintus Claudius Quadrigarius, romeinse geschiedschrijver, een van de z.g. jongere → annalisten. Hij schreef ten tijde van Sulla en in diens geest Annales of Historiae in minstens 23 boeken, die de romeinse geschiedenis behandelden vanaf de verwoesting van de stad door de Galliërs (390 of 387 vC) tot ca. 80 vC. Dit werk, dat de opsomming der gebeurtenissen verlevendigde door het inlassen van redevoeringen, brieven en anecdotes, vormde vanaf 187 vC de hoofdbron voor Livius’ grote geschiedwerk. De sobere, maar tegelijk enigszins elegante stijl van Claudius werd door Fronto en Gellius hoog gewaardeerd.
Lit. Fragmenten by H. Peter, Historicorum Romanorum Reliquiae 12 (Leipzig 1914) 205-237. - B. Niese (PRE 3, 2858-2861). GRL 1, 316-319. - M. Zimmerer, Der Annalist Q. C. Quadrigarius (Diss. München 1937). A. Klotz, Der Annalist Q. C. Quadrigarius (Rheinisches Museum 91, 1942, 268-285). P. G. Walsh, Livy. His Historical Aims and Methods (London 1961) 110vv.
4. Gaius Claudius Nero nam in 212 en 211 vC als praetor en propraetor deel aan het beleg van het van Rome afgevallen Capua en versloeg in 207 als consul aan de Metaurus Hannibals broer Hasdrubal, samen met zijn collega Marcus Livius Salinator, met wie hij in 204 de censuur bekleedde.
Lit. Livius 26-27 passim. - F. Münzer (PRE 3, 2774-2776).
5. Tiberius Claudius Nero, vader van keizer Tiberius en Drusus maior. Hij was quaestor en commandant van Caesars vloot in het bellum Alexandrinum (48 vC) en werd vervolgens belast met de stichting van coloniae in Gallia Narbonensis (46-45). In 42 of 41 vC was hij praetor. In het bellum Perusinum (41-40) stond C. aan de zijde van Lucius Antonius; toen deze zich aan Octavianus moest overgeven, wist Claudius met zijn vrouw Livia te ontkomen naar Sicilië, waar hij een toevlucht vond bij Sextus Pompeius. In 39 vC vond een verzoening met Octavianus plaats. Toen deze Livia leerde kennen, haalde hij Claudius over om haar aan hem af te staan. Claudius liet zich van Livia scheiden, die in het huis van haar nieuwe gemaal Claudius’ tweede zoon Drusus ter wereld bracht. Claudius, die vanaf 46 vC ook pontifex was, stierf in 33 vC.
Lit. F. Münzer (PRE 3, 2777v).
6. Gaius Claudius Pulcher, praetor in 180 vC, consul
in 177, krijgstribuun in 171. Als censor - samen met Tiberius Sempronius Gracchus, de vader der Gracchen - trad hij in 169 streng tegen de equites op. Claudius overleed in 167 als lid van de commissie die belast was met de bestuurlijke reorganisatie van Macedonië en Griekenland.
Lit. F. Münzer (PRE 3, 2855v).
7. Appius Claudius Pulcher, zoon van de gelijknamige consul van 79 vC, vergezelde zijn zwager Lucullus op diens aziatische veldtochten, was praetor in 57, consul in 54 en gouverneur van Cilicia van 53 tot 51; als zodanig was hij de voorganger van Cicero, van wie 13 interessante brieven aan Claudius bewaard zijn gebleven. In 50 was Claudius censor, in 48 stierf hij op Euboea als gouverneur van de provincie Macedonia. Claudius was een broer van de beruchte Clodius. Hij schreef een werk over het augurenrecht, waarvan hij het eerste boek opdroeg aan Cicero.
Lit. F. Münzer (PRE 3, 2849-2853). - Cicero, Epistulae ad familiares, boek 3. [Nuchelmans]
8. Tiberius Claudius Nero Germanicus, onder de naam Claudius Caesar Augustus Germanicus vierde keizer van Rome. Claudius werd op 1 augustus 10 vC in Lugdunum (Lyon) geboren als de jongste zoon van Tiberius’ broer Nero Claudius → Drusus (maior) en Antonia minor, de dochter van Marcus Antonius en Octavia. Zijn vader stierf reeds het jaar daarop. Vanaf zijn prille jeugd tot in zijn jongelingsjaren had Claudius allerlei kwalen, waarvan de gevolgen zich op volwassen leeftijd vooral in motorische storingen manifesteerden. Hij kon wegens zijn zwakke knieën moeilijk lopen en bovendien trok hij met zijn rechtervoet; zijn hoofd en handen beefden voortdurend, hij stotterde en bij opwinding liep hem het speeksel uit de mond. Door zijn familie, zelfs door zijn eigen moeder werd de jonge Claudius als een last beschouwd. De ziekelijke jongen werd verwaarloosd en overgelaten aan de ruwe zorgen van een stalknecht. Afgezien van Herodes Agrippa bestond zijn naaste omgeving uit mensen van geringe afkomst, voornamelijk vrijgelatenen. De enige die zich enigermate voor Claudius geïnteresseerd heeft was keizer Augustus, maar ook deze liet hem niet in het openbaar optreden om een blamage van de keizerlijke familie te voorkomen. De toga virilis ontving Claudius in 6 nC te middernacht zonder enig ceremonieel. Deze vreugdeloze jeugd heeft natuurlijk haar stempel gedrukt op Claudius’ karakter en verklaart voor een groot deel zijn latere schuchterheid, zijn angstcomplexen, zijn gebrek aan zelfstandigheid en zijn machteloosheid tegenover resolute vrijgelatenen en vrouwen. Toch was Claudius niet van talent verstoken: hij hield zich veel bezig met studie en gaf als keizer blijk van meer dan gewone kwaliteiten.
Toen zijn oom Tiberius in 14 nC de troon besteeg, poogde Claudius, die toen 23 jaar was en nog steeds tot de ridderstand behoorde, zich in het openbare leven te begeven. Maar Tiberius intercedeerde tegen een besluit van de senaat, die Claudius onder zijn leden wilde opnemen, en beantwoordde Claudius’ verzoek om een ambt te mogen bekleden met een honende brief. De jongeman trok zich daarop terug op zijn landgoederen in Rome of Campanië en bracht zijn tijd door met drank, spel en studie; in elk geval bleef hem aldus het tragische lot van zo menig familielid bespaard.
Tijdens de heerschappij van zijn neef Gaius (37-41) bereikte Claudius eindelijk zijn doel. Nadat hij uit Tiberius’ nalatenschap een legaat van twee miljoen sestertiën had ontvangen, bekleedde hij samen met de keizer korte tijd het consulaat (37) en mocht hij verschillende malen de leiding der spelen voeren. Maar naarmate de kwaadaardige waanzin van Gaius verergerde, werd de positie van Claudius steeds kritieker tengevolge van het wantrouwen van Gaius tegen zijn oom verkeerde deze voortdurend in levensgevaar. Hij werd het mikpunt van ruwe grappen en Gaius schepte er een groot genoegen in Claudius te sarren en belachelijk te maken; hij benoemde hem zelfs tot priester van Jupiter Latiaris - de eredienst van Gaius zelf - met een verplicht entreegeld van acht miljoen sestertiën, zodat Claudius al zijn huizen en bezittingen moest verkopen.
Tijdens en na de moord op Gaius bevond Claudius zich in het keizerlijk paleis, waar hij zich angstig verborgen hield. Hij werd ontdekt door enige praetorianen, die hem ondanks zijn tegenstribbelen meevoerden naar hun kazerne. Daar werd hij als broer van de gevierde Germanicus terstond tot keizer uitgeroepen. Steunend op de cohortes urbanae trachtte de senaat nog de republiek te herstellen, maar Claudius, die zelf besluiteloos was, werd geleid door de slimme Herodes Agrippa. Zijn verzoenlijke houding en de trouw der troepen, die een donativum van 15.000 sestertiën ontvingen, gaven de doorslag. Reeds de volgende dag, op 25 januari 41, werd C. officieel ingehuldigd.
Als keizer trad Claudius verstandig en gematigd op. Hij begon met een algemene amnestie, waarvan alleen de moordenaars van Gaius uitgezonderd waren. In tegenstelling met zijn voorganger weigerde hij overdreven huldebetoon. De verhouding tot de senaat bleef begrijpelijkerwijze vrij gespannen: daarom centraliseerde Claudius het bestuur sterk en belastte vrijgelatenen met de zorg voor de keizerlijke ministeries. Dit waren uiterst bekwame mannen, die echter Claudius’ zwakheid benutten tot eigen voordeel: Narcissus werd chef van de kanselarij (ab epistulis), Pallas werd belast met de zorg voor de financiën (a rationibus), Polybius met die voor de archieven (a studiis), Callistus met die voor de verzoekschriften (a libellis). De keizerlijke fiscus kreeg onder Claudius zijn definitieve organisatie. Reeds bij het begin van zijn regering dreigde als gevolg van de dwaze maatregelen van Gaius een ernstig tekort aan graan; Claudius wist het dreigende onheil te voorkomen. In verband hiermee begon hij met de uitbouw van de haven van Ostia en de regulering van de Tiber. Voorts liet hij de Lacus Fucinus droogleggen, nieuwe wegen en de Aqua Claudia (zie Aquaduct) aanleggen.
In de provincies heerste tijdens Claudius’ regering veel onrust. Mauretanië werd door Suetonius Paulinus in 42 onderworpen en in twee provincies verdeeld, Tingitana en Caesariensis. Thracië werd aan het inlandse bestuur onttrokken en werd een provincie onder een procurator (46). Herodes Agrippa werd belast met het bestuur van Judaea en Samaria. Bij de antijoodse progroms in Alexandrië greep Claudius streng in en verleende de Joden grote privileges.
Aan de noordgrens van het rijk zette Claudius de politiek van keizer Augustus voort. Corbulo, die de Chaucen en de Friezen had verslagen, werd teruggeroepen naar de Rijn (47). Aan de bovenloop van de Donau liet Claudius een reeks castella aanleggen en het koninkrijk Noricum werd omgezet in een provincie. Claudius’ voornaamste wapenfeit is de verovering van het zuidoosten van Britannië (43) door Plautius Silvanus; bij deze gelegenheid begaf de keizer zich persoonlijk naar het oorlogsterrein, waar Plautius hem een slag bij de Theems liet leveren en → Camulodunum liet veroveren. De senaat kende hem een triomftocht toe (44) en gaf aan Claudius en diens zoon de erenaam Britannicus. Intussen ging de strijd op het eiland verder, waarbij de legaat Titus Flavius Vespasianus zich bijzonder onderscheidde. Ongelukkig was het huwelijksleven van Claudius. Hij was in sexueel opzicht onverzadigbaar en kon niet buiten vrouwen. Hij was viermaal getrouwd. Zijn eerste echtgenote was Plautia Urgulanilla, die hem twee jong gestorven kinderen schonk, maar wegens echtbreuk verstoten werd. De tweede was Aelia Paetina, de moeder van zijn dochter → Antonia (3); ook van haar liet hij zich weldra scheiden. Het derde huwelijk sloot Claudius met Valeria Messalina; uit deze verbintenis werden twee kinderen geboren, → Octavia (in 40) en Britannicus (in 41). Messalina gebruikte haar macht over Claudius niet voor politieke doeleinden, zij wilde zich slechts ongeremd uitleven en veroorloofde zich ongelooflijke uitspattingen. Op schaamteloze wijze bezorgde zij haar gunstelingen ambten en joeg uit naijver tallozen de dood in. Gevaar voor Claudius persoonlijk dreigde toen haar laatste geliefde, de consul designatus Silius, tijdens Claudius’ afwezigheid in Ostia een regelrecht huwelijk sloot met de keizerin. Narcissus greep in en ontving van de radeloze keizer voor één dag absolute volmachten: Messalina, Silius en vele anderen werden terechtgesteld (48).
Niet wijzer geworden door dit échec, wilde Claudius spoedig daarop opnieuw huwen. Ditmaal wist zijn 33-jarige nicht Agrippina (3) op geraffineerde wijze zijn hartstocht op te wekken. Bijgestaan door Pallas, zette zij haar plan door ondanks het verzet van Narcissus en Callistus. Op het huwelijk (49) volgde de verloving van Claudius’ dochter Octavia en Agrippina’s zoon Nero, en in 50 de adoptie van Nero. Agrippina ontving de titel Augusta en haar geboorteplaats Keulen werd een romeinse colonia (zie Colonia Agrippinensis). De strijd aan het keizerlijk hof, waar Narcissus vertwijfeld vocht voor behoud van zijn invloed, werd door Agrippina beslist toen Claudius spijt liet merken over Nero’s adoptie: zij doodde haar man met giftige paddestoelen, 13 oktober 54. Zijn dood werd nog een halve dag geheim gehouden; toen was alles geregeld en werd Nero ongehinderd door de praetorianen als keizer gehuldigd.
Claudius wijdde zich op aanraden van Livius aan de geschiedschrijving; hij was een vruchtbaar auteur, maar van zijn werken is weinig bewaard gebleven:
1. De vita sua, een autobiografie in acht boeken;
2. een geschiedenis van Augustus’ tijd in 41 boeken, een jeugdwerk;
3. twintig boeken Tupprivixd, een geschiedenis van de Etruriërs in het grieks;
4. acht boeken Καρχηδονιακα, een eveneens in het grieks gestelde geschiedenis van Carthago;
5. een verweerschrift tegen Asinius Gallus, die zijn vader Asinius Pollio had opgehemeld ten koste van Cicero;
6. een verhandeling over het latijnse alfabet, waarin hij de invoering van drie nieuwe lettertekens voorstelde;
7. een geschrift over het dobbelspel.
De belangrijkste oorkonden die op Claudius’ regering betrekking hebben zijn zijn brief aan de Alexandrijnen, zijn rede tot de senaat over hervormingen van de rechtspraak en zijn rede tot de senaat over de verlening van het ius honorum aan de gallische adel, gedeeltelijk bewaard op de z.g.
Tabula Claudiana te Lyon.
Van Claudius zijn talrijke afbeeldingen bewaard gebleven; meerdere koppen en portretbustes bevinden zich in de Ny Carlsberg Glyptotheek te Kopenhagen en in de Vaticaanse musea; bekend is ook de gemma Claudia in het Kunsthistorisches Museum te Wenen; voor de munten zie C. H. V. Sutherland, Coinage in Roman Imperial Policy 31 B. C. - A. D. 68 (London 1951) 123-147.
Lit. Suetonius, Divus C. Tacitus, Annales 11-12. Cassius Dio 60. Seneca, Divi Claudii Apocolocyntosis. - E. Groag/ Gaheis (PRE 3, 2778-2839). B. M. Felletti Maj (EAA 2, 704-706). A. von Domaszewski, Geschichte der römischen Kaiser 2’ (Leipzig 1914) 21-46. M. P. Charlesworth (Cambridge Ancient History 10, 1934, 667-701) - P. Fabia, La Table Claudienne de Lyon (Lyon 1929). A. Momigliano, Claudius, the Emperor and his Achievement (Oxford 1934, ‘1961). J. H. Thiel, Keizer Claudius (Tijdschrift voor Geschiedenis 53, 1938, 1-33). M. P. Charlesworth, Documents Dlustrating the Reigns of Claudius and Nero (Cambridge 1939). M. Stuart, The Portraiture of Claudius (New York 1938). V. M. Scramuzza, The Emperor C. (Harvard Historical Studies 44, Cambridge Mass. 1940). A. Esser, Cäsar und die Julisch-Claudischen Kaiser im biologisch-ärztlichen Blickfeld (Leiden 1958) 144175. - Een knappe historische roman werd aan Claudius gewijd door Robert Graves; I Claudius en Claudius the God (1934; kritische bespreking door J. H. Thiel, Robert Graves en de historische Claudius, Hermeneus 21, 1949/1950, 141-169). [StormsJ
9. Marcus Aurelius Claudius Gothicus (219-270), romeins keizer van 268 tot 270. Nadat hij onder Decius (249-251) en Valerianus (253-260) tot een hoge militaire rang was opgeklommen, werd Claudius in 268 door keizer Gallienus (253-268) belast met het commando in de strijd tegen de tegenkeizer → Aureolus. In de zomer van 268 nam hij deel aan een samenzwering tegen Gallienus, die bij Milaan vermoord en door Claudius opgevolgd werd. Deze versloeg Aureolus (herfst 268) en ook de tot in Noord-Italië doorgedrongen Alamannen. Het gelukte hem echter niet het afgevallen gallische rijk onder Postumus en Victorinus te herwinnen. Wel behaalde hij in de Donau-provincies twee grote overwinningen op de Goten; daarom nam hij de erenaam Gothicus aan. Ook trad hij met succes op tegen de zeerovers in de Aegeïsche Zee. Claudius overleed te Sirmium aan de pest in het voorjaar van 270. Zijn broer Marcus Aurelius Quintillus werd door de senaat als opvolger aangewezen en korte tijd ook als zodanig door het leger erkend. Behalve op munten zijn van Claudius Gothicus geen zekere afbeeldingen bekend.
Lit. Vita Claudii in de Historia Augusta. - P. Damerau, Kaiser Claudius Gothicus (Klio, Beiheft 20, Leipzig 1934).
10. Marcus Claudius Tacitus (ca. 200-276), romeins keizer 275-276. Nadat na de dood van keizer Aurelianus in de zomer van 275 de troon een paar maanden onbezet was geweest tengevolge van een competentiestrijd tussen leger en senaat, werd tenslotte de bejaarde en rijke senator Claudius tegen zijn wil door de senaat bij acclamatie tot keizer uitgeroepen en door het leger erkend (september 2757). Samen met zijn halfbroer Marcus Annius Florianus, die hij tot commandant van de praetorianen benoemde, voerde hij oorlog tegen de Goten in Klein-Azië; daar stierf hij reeds in april 276 een natuurlijke of gewelddadige dood. Florianus liet zich tot opvolger uitroepen, maar werd kort daarop (juni 276) door zijn eigen manschappen gedood bij een poging om de in Syrië en Egypte tot keizer uitgeroepen Probus tot gehoorzaamheid te dwingen.
Lit. Vita Taciti in de Historia Augusta. - E. Stein (PRE 3, 2872-2881). [Nuchelmans]