Nederlands theoloog, derde zoon van Menso en Maria Bisschoff (Emden 17 Febr. 1583 - Groningen 5 Aug. 1644), studeerde van 1602-1605 theologie te Herborn onder Piscator, werd gouverneur van den lateren keurvorst van de Palts, Frederik, wiens huwelijk met Elisabeth, dochter van Jacobus I van Engeland, hij in 1612 te Londen bij woonde, en, daarna in 1613 hoogleraar te Heidelberg. Alting was lid van de grote Dordtse Synode, als tegenstander van de Arminianen.
Hij bestreed ook de Lutheranen, die hij als semi-Pelagianen beschouwde, alsmede de Socinianen.Op wijsgerig terrein was hij volgeling van Petrus Ramus; als bij beis theoloog wilde hij liever uit „de bronwateren van Siloah” dan uit „de moerassen der scholastiek” putten; hij was afkerig van de spitsvondigheden der preciezen.
In 1622, toen Tilly Heidelberg verwoestte, ontkwam hij ternauwernood; ook nadien bleef hij den Winterkoning getrouw. Sedert 1627 was hij hoogleraar te Groningen; op 16 Juni van dat jaar inaugureerde hij aldaar een bijbels theoloog tegenover de scholastisch-dogmatische richting. Toen in 1633 Rivetus van Leiden tot gouverneur van Willem II was aangesteld, benoemden curatoren Alting tot hoogleraar, die echter Groningen trouw bleef. Hij was ook revisor van de (Staten-) vertaling van het N. T. Van zijn werken verdient vermelding: Theologia historica (Amsterdam 1664).
Lit.: Visscher en Van Langeraad, Het Protest. Vaderland, I» Pag. 111 - 119, met uitvoer. bibl.