Nederlands taalgeleerde (Vorden g Sept. 1847 - Utrecht 3 Febr. 1908), was van 1882 tot zijn overlijden hoogleraar te Utrecht, waar hij met de physioloog H. Zwaardemaker samenwerkte op het gebied der experimentele fonetiek.
Bibl.: (Voorn, publicaties): Bijdragen tot de Geschiedenis der dramatische vertooningen in de Nederlanden gedurende de middeleeuwen, diss. (1873); Gutiska (I, 1880; II 1882); Altsachsische Grammatik (1891; 2de dr., 1910, met voorbericht, literatuuroverzicht en woordregister van Johannes Lochner); Woordenboek van het Geldersch-Overijsselschdialect (1895); Vorstudien zu einem altniederdeutschen Wörterbuche (1903); Het Boerenhuis in Nederland (1907-1908); toponymische bijdragen in het door hem (met J. H. G. Kern e.a.) geredigeerde vervolgwerk Nomina Geographica Neerlandica (1884 vlgg.).
Lit.: J. G. Vollgraff, Levensber. Mij Ned.
Lett., 1908.