Ossuna (Don Pedro Tellez y Giron, hertog van), een Spaansch staatsman, geboren in 1579 te Valladolid, volgde in 1581 zijn grootvader, onderkoning van Napels, naar laatst genoemde stad, doch keerde in 1588 naar Spanje terug, studeerde te Salamanca en kwam weldra aan het Hof van Philips II. Hier echter viel hij wegens zijne scherpe gezegden in ongenade en werd naar Saragossa in ballingschap verwezen. Hij vertrok echter van daar naar Frankrijk en vervolgens naar Portugal, en kwam eerst na den dood van Philips II weder in Spanje. Hier trad hij in het huwelijk met de dochter van den hertog van Alcald en aanvaardde den titel van hertog van Ossuna.
Toen voorts Philips III hem verbande, vertrok hij naar Vlaanderen en nam aan het hoofd van een door hem zelven geworven regiment deel aan 6 veldtogten. Ook bezocht hij het Hof van Hendrik IV, koning van Frankrijk, en dat van Jacob I, koning van Engeland. Door de tusschenkomst van zijn vriend, den hertog van Lerma, ontving hij in 1607 verlof, om naar het Hof te Madrid terug te keeren, en hij zag er zich benoemd tot kamerheer, ridder van het Gulden Vlies en geheimraad des Konings. Hij haalde de ministers over tot het sluiten van het Twaalfjarig Bestand met de Nederlanden (1609). Toen hij echter in het volgende jaar de verdrijving der Morisken in een tweetal memoriën afried, werd hij — doch vruchteloos — door de Inquisitie in staat van beschuldiging gesteld. In 1611 vertrok hij als onderkoning naar Sicilië, herstelde er de rust, vernietigde er de magt der aanzienlijke baronnen en der door deze bezoldigde bandieten, bevorderde de ontwikkeling van landbouw en handel en versloeg de Turksche zeeroovers in een driedaagsch gevecht op de kust van Caramanië.
In 1615 riep men hem naar Spanje terug, maar reeds in het volgende jaar begaf hij zich als onderkoning naar Napels. Ook hier verwierf hij de toegenegenheid van het volk, daar hij zich tegen de willekeur van den adel verzette en de belastingen verminderde. In den oorlog tusschen aartshertog Ferdinand en de Venetianen (1617) bragt hij aan laatstgenoemden door vernietiging hunner koopvaardij op de Adriatische Zee aanzienlijke verliezen toe. Intusschen maakte zijn krachtig verzet tegen de invoering der Inquisitie te Napels hem gehaat bij de geestelijkheid, zoodat deze doordreef, dat hij in 1620 teruggeroepen werd. Men legde hem ten laste, dat hij zich tot onafhankelijk vorst van Napels had willen verheffen. Wél regtvaardigde zich de Hertog te Madrid, maar hij werd in 1621, na den dood van Philips, op nieuw aangeklaagd en in den kerker geworpen, en overleed gedurende het procés in 1624 op het kasteel Alamede. — Zijn zoon don Juan volgde den vader op in al zijne waardigheden en overleed als onderkoning van Sicilië te Palermo in 1656.