Munch (Peter Andreas), een uitstekend Noorweegsch geschiedschrijver, geboren te Christiania den 15den December 1810, wijdde zich reeds vroeg aan de studie der oud-noordsche talen, oefende zich in 1835—1837 te Kopenhagen en in Zweden, werd in 1841 hoogleeraar aan de universiteit te Christiania, volbragt een aantal wetenschappelijke reizen naar Groot-Brittanje, de Schotsche eilanden, Normandië en Rome en overleed aldaar den 25sten Mei 1863. Hij heeft onderscheidene merkwaardige geschiedwerken omtrent Noorwegen, alsmede kaarten van dat land in het licht gegeven. Het voornaamste: „Det norske Folks historie (1857—1863, 8 dln)” loopt tot 1319. — Zijn neef Andreas Munch, geboren te Christiania den 19den October 1811, heeft zich als dichter door de uitgave van talrijke bundels zoo verdienstelijk gemaakt, dat hem in 1860 eene hoogleeraarsjaarwedde is toegewezen.
Münch (Ernst Hermann Joseph von), een verdienstelijk Duitsch geschiedschrijver, geboren te Rheinfelden den 25sten October 1798, studeerde te Freiburg in de regten, was eerst leeraar aan de cantonschool te Aarau en werd in 1824 hoogleeraar in de historische hulpwetenschappen te Freiburg. Hij leverde eene uitgave der werken van Ulrich von Hutten, en schreef: „Die Heerzüge des christlichen Europa wider die Osmanen (1822 —1826, 5 dln)”, — „Franz von Sickingens Thaten (1827—1829, 3 dln)”, — „König Enzius (1827; nieuwe uitgave, 1841)”, — „Die Schiksale der alten und neuen Cortes in Spanien (1824—1827, 2 dln)”, — „Geschichte des Hauses und Landes Fürstenberg (1829— 1832, 3 dln)”, — en „Vermischte historische Schriften (1828, 2 dln)”. In 1828 vertrok hij als hoogleeraar in de kerkgeschiedenis naar Luik, en daar hij wegens de anti-R. Katholieke strekking zijner geschriften zijn leven niet veilig oordeelde, aanvaardde hij de betrekking van bibliothecaris te ’s Gravenhage. Hier schreef hij o. a.: „Geschichte des Hauses Nassau-Oranien (1831—1833, 3 dln)” en „Die Fürstinnen des Hauses Burgund-Oesterreich in den Niederlanden (1832, 2 dln)”. In 1831 werd hij geheim hofraad en bibliothecaris der Koninklijke boekerij te Stuttgart en schreef er eene „Allgemeine Geschichte der neuesten Zeit (1833—1835, 6 dln)”. Eindelijk leverde hij: „Erinneringen,: Lebensbilder und Studiën aus den ersten 37 Jahren eines deutschen Gelehrten (1836—1838, 3 dln)”, en overleed te Rheinfelden den 9den Julij 1841.