Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kopenhagen

betekenis & definitie

Kopenhagen, in het Deensch Kjobenhavn, de hoofdstad van het koningrijk Denemarken gelegen op het eiland Seeland, aan de Sond (hier 4 geogr. mijl breed) en aan eene smalle zeestraat, welke Seeland van Amager scheidt en tevens eene prachtige haven vormt, welke 6000 schepen kan bevatten en tot station voor de oorlogsvloot dient, telde in 1874 ongeveer 216000 inwoners, bijna allen belijders van de Luthersche godsdienst. Zij is op een effen bodem gelegen, doch tegen overstroomingen beveiligd, en gesplitst in 3 deelen, namelijk de Oudstad of het westelijk gedeelte, na den brand van 1795 fraaijer weder opgebouwd, doch onderscheidene naauwe, kromme straten tellend, — de Nieuwstad of Frederiksstad, in het oosten gelegen en het fraaiste gedeelte, — en Christiaanshaven op het eiland Amager. Daarenboven heeft zij 3 belangrijke voorsteden: Westerbro, Nörrebro en Osterbro. Zij is door vestingwerken omgeven die bevallige wandelparken vormen, en bezit eene citadél.

De huizen, waaronder zich vele aanzienlijke gebouwen bevinden, zijn er bijna allen van gebakken steen opgetrokken. Van de straten is de Osterstraat de drukste, terwijl de Amaliastraat en de Bredstraat de schoonste zijn. Kongens Nytorv (de Nieuwe Koningsmarkt), hoewel niet regelmatig aangelegd, is er het grootste en schoonste plein, ligt in het midden der stad en is met het standbeeld van Christian V versierd. Op het achthoekige Frederiksplein verheft zich het fraaije ruiterstandbeeld van Frederik V. De Vrouwenkerk, van binnen eene reeks beeldhouwwerken van Thorwaldsen bevattende, is de hoofdkerk des rijks, — de Triniteitskerk onderscheidt zich door haren toren, gelijk ook de Verlosserskerk, en de R. Katholieken hebben er eene fraaije kapél in spitsboogstijl. Het Koninklijk paleis, Christiansburg geheeten, een der aanzienlijkste in Europa, is na den brand van 1794 door den bouwmeester Hansen in Fransch-Italiaanschen stijl hersteld; het heeft langs het slotplein eene breedte van 120 Ned. el en een portaal met beelden en reliéfs van Thorwaldsen.

In het paleis vindt men in de ridderzaal een reliéf van Freund en Bissen, 50 Ned. el lang en „Ragnarauk” of den wereldbrand der Noordsche mythologie voorstellend. In eene andere zaal heeft men: „Alexanders intogt in Babylon”, een beroemd reliéf van Thorwaldsen. De Amaliaburg bestaat uit 4 in Franschen stijl (Louis XV) opgetrokken paleizen, die te zamen een achthoekig plein insluiten; één dier paleizen bevat het natuur- en oudheidkundig muséum van Christiaan VIII. Andere kasteelen zijn de Rozenburg, in 1604 door Inigo Jones in gemengden stijl gebouwd, met eene verzameling van geschiedkundige zeldzaamheden en een sierlijken tuin, en Charlottenburg, aan de Académie van schoone kunsten afgestaan. Tot de bezienswaardige gebouwen behooren het universiteitsgebouw met de nieuwe bibliotheek en het zoölogisch muséum, in 1863—1869 gebouwd, de synagoge, het stadhuis, de beurs, het tuighuis, het gebouw der nationale bank, de loge der vrijmetselaars, het tentoonstellingsgebouw voor nijverheid, in 1872 geopend enz.

De hoogere rijksbesturen en de instellingen van kunst en wetenschap hebben er hun zetel. Aan het hoofd van laatstgenoemden bevindt zich de universiteit, door Christiaan Tin 1478 gesticht en in 1788 gereorganiseerd. Tot hare beroemdste hoogleeraren rekent men de godgeleerden Clausen en Martensen, de regtsgeleerden Kolderup-Rosenvinge en Krieger, de geneeskundigen Bang, Eschricht, Otto en Stein, de natuurkundigen Oerstedt en Steenstrup, de geschiedkundigen Werlauff, Allen en Schiern, de wijsgeeren Sibbern en Nielsen, den kruidkundige Schouw, den letterkundige Madvig, den Oriëntalist Westergaard, den taalkenner Petersen, den sterrekundige d’Arrest enz. Tot de universiteit behooren de académie voor heelkunde, twee observatoria, een botanische tuin en eene botanische boomkweekerij, — voorts eene boekerij met 200000 boekdeelen en 4000 handschriften (vooral oudPerzische, Indische en Noordsche) en een uitgebreid muséum voor natuurlijke historie. Met de universiteit is de polytechnische school, in 1829 gesticht, verbonden, dewijl tot de 13 leeraren, aldaar werkzaam, ook onderscheidene professoren der universiteit behooren. Men heeft er voorts eene veeartsenijschool, in 1773 door Abildgaard gesticht, in 1776 door den Staat overgenomen en later met eene landbouwaeadémie verbonden, eene militaire school, in 1820, en eene voor de marine, in 1781 gesticht, en eene metropolitaanschool, terwijl jeugdige kunstenaars gelegenheid hebben voor hunne vorming aan de académie voor schoone kunsten, in 1754 gesticht en in 1814 gereorganiseerd. Onder de wetenschappelijke vereenigingen telt men er: Het Deensch Genootschap van wetenschappen, gesticht in 1742, en het Koninklijk genootschap voor Noordsche oudheidkunde. Dit laatste verrees in 1825 en gaf in de bijdragen van leden als Thomsen, Rafn, Finn-Magnusen, Petersen enz. krachtige blijken van leven.

Voorts heeft men er een genootschap voor schoone kunsten, een voor muziek met talrijke zanggezelschappen enz. Merkwaardig is er wijders de Koninklijke bibliotheek, eene der grootste van Europa; zij is door Christiaan III gesticht en bevat 500000 boekdeelen en 20000 handschriften, waaronder vele in ’t Sanskriet. Eene andere boekerij, door de gebroeders Classen gesticht, bezit 30000 deelen, hoofdzakelijk van wisen natuurkundigen inhoud. Eenig in zijne soort is verder het muséum van Noordsche oudheden in het paleis der Prinsen, hetwelk in 1807 aangelegd en in 1843 met een kabinet van Amerikaansche oudheden verbonden werd. Daarenboven noemen wij nog: het Koninklijk munt- en medaille-kabinet in het kasteel Rozenburg, — het muséum voor natuurkunde, — de verzameling van voorwerpen uit de natuur, vooral conchyliën, aangelegd door Christiaan VIII in Amaliaburg, — een muséum van kunst, — een ethnographisch muséum, — en eene verzameling van wapens in het arsenaal. Het prachtigste muséum echter is dat van Thorwaldsen, in 1846 geopend. Het gebouw is sedert 1838 in een half Egyptischen, half Griekschen stijl naar het plan van den architect Bindesböll opgetrokken en vormt een vierhoek ter lengte van 70, ter breedte van 40 en ter hoogte van 15 Ned.el.

Men vindt er 648 kunstgewrochten, door Thorwaldsen zelven vervaardigd, en vele andere, door hem bij uiterste wilsbeschikking aan zijn vaderland geschonken. Daarenboven heeft men eene merkwaardige verzameling van schilderijen in het paleis Christiansburg met vele stukken van Nederlandsche meesters, alsook met eene afdeeling van stukken van Deensche meesters. De verzameling van Moltke in Thott's paleis bevat 156 stukken, vooral van de Nederlandsche en Duitsche schilderscholen, en de Koninklijke verzameling van gravures omstreeks 8000 platen. De schouwburg, in 1748 gesticht en vóór korten tijd vernieuwd, is hoofdzakelijk gewijd aan de Deensche dramatische kunst. Behalve het volksthéater in het Casino bestaan er nog 3 andere schouwburgen, terwijl onder de uitspanningsplaatsen vooral Tivoli, buiten de Westerpoort gelegen en in 1843 geopend, druk bezocht wordt. Eindelijk heeft men er een algemeen hospitaal met 800 bedden, op kosten der stad gebouwd, — voorts het Frederikshospitaal, een kraamvrouwengesticht, een vondelingshuis, een doofstommen- en een blindeninstituut en een verplegingsgesticht voor zieken uit aanzienlijken stand.

Hoewel het fabriekwezen er zich geenszins op een hoogen trap van ontwikkeling bevindt, heeft men er meer dan ééne porseleinfabriek, onderscheidene machinefabrieken, een linnen- en zeildoekfabriek, eenige papierfabrieken, uurwerk- en chronometermakerijen, ijzer-, metaal- en bronsgieterijen, bierbrouwerijen enz., en de scheepsbouw is er van veel belang. Kopenhagen is voorts het middelpunt van den geheelen Deenschen handel, zoodat het er niet ontbreekt aan banken, verzekeringsmaatschappijen enz. Spoorwegen loopen van de stad naar Korsör en Helsingör, en zij is door telegraafdraden met alle deelen des rijks en met het buitenland verbonden. Zij onderhoudt eene geregelde stoombootvaart met Kiel, Lübeck, Stettin, Noorwegen, Zweden, Engeland, Frankrijk, New-York enz., en hare burgers bezitten nagenoeg 400 koopvaardijschepen.

Omstreeks het midden der 12de eeuw was Kopenhagen nog een gering visschersdorp, in welks nabijheid bisschop Absalon het sterke kasteel Axelhuus stichtte. Laatstgenoemde vermaakte het dorp en den omtrek aan den bisschopsstoel van Roeskilde. Het dorp, dat door Saxo Grammaticus Urbs Absolonica, later Portus Mercatorum of Castrum de Hafnia genoemd werd, ontving in 1254 de eerste stedelijke regten. In het midden der 14de eeuw werd de stad door koning Christoffel tot residentie gekozen en behield vervolgens dien rang. Door de Hanze-steden werd zij meermalen aangevallen en in de 17de eeuw door de Zweden belegerd en gebombardeerd. Felle brand teisterde haar in 1728, 1794 en 1795. Den 2den April 1801 had er op de reede de merkwaardige zeeslag plaats, waarin de Engelschen onder Nelson de overwinning behaalden op de Denen. In 1807 bombardeerden de Engelschen de stad van den 2den tot den 5den September, waardoor 400 huizen en gebouwen in asch gelegd, 2000 huizen beschadigd en omstreeks 2000 menschen gedood werden.

De omstreken van Kopenhagen zijn zeer schoon en met onderscheidene Koninklijke lustpaleizen en vele fraaije villa’s versierd.

< >