Lacretelle. Onder dezen naam vermelden wij:
Pierre Louis Lacretelle, bijgenaamd de Oudere, een vermaard Fransch schrijver, geboren te Metz in 1751. Aanvankelijk vestigde hij zich als pleitbezorger te Nancy, doch werd in 1778 parlements-advocaat te Parijs en mederedacteur van het: „Grand repertoire de jurisprudence”. In dien tijd schreef hij : „Essai sur l’éloquence du barreau (1779)”, — „Mélanges de jurisprudence (1779)”, — »Eloge de Charles de St. Maure, duc de Montausier (1781)”, — en het uitmuntend „Discours sur le préjugé des peines infamantes (1784)”, waarvoor de Fransche Académie hem in 1786 den prijs-Monthyon toekende. Voorts leverde hij een aantal opstellen, opgenomen in zijne: „Oeuvres diverses, mélanges de philosophie et de littérature (1802—1807, 5 dln)” en in zijne: „Fragments politiques et littéraires (1817, 2 dln)”. Als vertrouwd vriend van den minister Malesherbes zorgde hij voor onderscheidene verbeteringen in de regtsbedeeling, en met Laharpe en anderen gaf hij den „Mercure” in het licht. Hij was een voorstander van de beginselen der Omwenteling, maar nam geen deel aan hare uitspattingen. Als plaatsvervangend afgevaardigde naar de Nationale Vergadering, als afgevaardigde naar de Wetgevende Vergadering, als lid van de Nationale Jury volgens de constitutie van het jaar III en later als lid van het Wetgevend Ligchaam ijverde hij steeds voor het regt en voor eene verstandige vrijheid.
In 1801 zag hij zich benoemd tot lid van het Instituut in plaats van Laharpe. Toen echter Napoleon de Keizerskroon aanvaardde, verwijderde Lacretelle zich van het staatstooneel, en na de Restauratie schaarde hij zich aan de zijde der oppositie. Met Ségur, Benjamin Constant, Etienne en anderen gaf hij den „Mercure de France” in het licht, en later, toen laatstgemeld blad opgeheven werd, de „Minerve française”. Doch ook deze werd weldra verboden. Lacretelle overleed den 5den September 1824. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Portraits et tableaus”, — „Etudes sur la révolution française”, — „Soirées avec Guillaume Lamoignon de Malesherbes”, — en „Malherbeou le fils naturel”. Eene uitgave zijner gezamenlijke werken verscheen in 1823 en 1824 in 6 deelen.
Jean Charles Dominique de Lacretelle, bijgenaamd de Jongere, een broeder van den voorgaande en een uitstekend geschiedschrijver. Hij werd geboren te Metz den 3den September 1766 en begaf zich kort vóór het uitbarsten der Omwenteling naar Parijs, waar hij als dagbladschrijver werkzaam was. In de dagen der Wetgevende Vergadering woonde hij, als secretaris van den hertog de Larochefoucauld-Liancourt, nagenoeg aanhoudend op het kasteel Liancourt, totdat zijne begunstigers en vrienden Frankrijk moesten verlaten. Gedurende de dagen van het Schrikbewind hield hij zich te Parijs in een hôtel garni verborgen, en ontsnapte, als door een wonder, aan de gevaren, die hem van alle zijden bedreigden. Zich niet sterk genoeg gevoelende, om langer in dien toestand van doodsangst en schrik te blijven, voegde hij zich bij het groote leger, door de Nationale Conventie bijeengebragt. Hoewel hij weinig lust gevoelde voor het krijgsmansbedrijf, gedroeg hij zich dapper. Eerst na den 9den Thermidor keerde hij terug naar Parijs, waar hij artikels in dagbladen schreef en het salon van madame Tallien bezocht. Den 13den Vendémiaire (1795) streed hij aan de zijde van de tegenstanders der Nationale Conventie, welke voor Bonaparte bezweken, en eerst na den 18den Brumaire (1799) herkreeg hij zijne vrijheid.
Bonaparte benoemde hem in 1800 tot lid van de commissie voor aangelegenheden der drukpers en in April 1810 tot censor. In 1812 werd hij hoogleeraar in de geschiedenis aan de universiteit, nadat hij die betrekking reeds sedert 1809 als adjunct bekleed had. Ook was hij in 1811 gekozen tot lid der Fransche Académie. Als een ijverig voorstander van het constitutionéle stelsel achtte hij de gunstbewijzen van Napoleon gering en betoonde zich na de Restauratie een aanhanger der Bourbons, zoodat Lodewijk XVIII hem tot Koninklijk censor benoemde en in 1822 in den adelstand opnam. Als voorzitter der Académie vertegenwoordigde hij deze in 1825 bij de krooning van Karel X. Toen de minister Peyronnet in 1827 de beruchte wet op de drukpers aan de Kamers voorlegde, zorgde Lacretelle, dat de Académie in een adrès aan de Volksvertegenwoordigers krachtig in verzet kwam tegen zulk eene beperking der vrijheid. Hierdoor werkte hij niet weinig mede tot het besluit van den Minister om het ontwerp in te trekken, maar Lacretélle had zich tevens de ongenade van het Hof op den hals gehaald , zoodat hij beroofd werd van het censorsambt.
Gedurende de Julijregéring zag hij zich weinig begunstigd, omdat hij in zijne geschriften den vader van Louis Philippe niet gespaard had en in het algemeen als een vijand van het huis Orléans beschouwd werd. Gebogen onder den last der jaren, begaf hij zich in 1848 naar Maçon, en overleed aldaar den 26sten Maart 1855. Hij onderscheidde zich door zijne gematigde denkwijze, door fijne beschaving en door eene wegslepende welsprekendheid. Zijn „Précis de l’histoire de la révolution française (1808—1812, 6 dln)”, waarvan het eerste deel is opgesteld door Rabaud de Saint-Etienne, bezorgde hem een roemrijken naam als geschiedschrijver. Van zijne geschiedkundige werken vermelden wij: „Histoire de France pendant Ie 18me siècle (1808—1818, 5 dln)”, — „Histoire de France pendant les guerres de la religion (1814— 1816, 4 dln)”, — „Histoire de la révolution française jusqu’au 18 Brumaire (1821—1826, 9 dln)”, — „Histoire de France depuis la restauration (1829—1835, 4 dln)”, — „Histoire de l’Assemblee constituante (1844, 2 dln)”, — „Histoire du Consulat et de l’Empire (1845— 1846, 6 dln)”, — en „Dix années d’epreuves pendant la révolution (1842)”.