Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Metz

betekenis & definitie

De hoofdstad van het district Lotharingen in het Duitsche Rijksland ElzasLotharingen en eene vesting van den eersten rang, ligt bij den mond der Seille aan de bevaarbare Moezel in het breede Moezeldal, hetwelk zich hier eenigzins zamentrekt en door aanzienlijke hoogten omsloten is, aan den spoorweg Forbach—Metz—Novéant, van welken er zijtakken loopen naar Diedenhoven (Luxemburg) en Amanvillers (in de rigting van Parijs), 130 Ned. miji van Straatsburg en 308 Ned. mijl van Parijs. Zij is de zetel van het gewestelijk bestuur van Lotharingen, van de policie aldaar, van het bestuur van het arrondissement Metz, van verschillende regtbanken, van een R. Katholieken bisschop enz. en heeft in het algemeen een ouderwetsch voorkomen, maar ook regte en goed geplaveide straten en fraaije huizen. De straten en pleinen dragen gedeeltelijk nog Fransche, doch de 10 poorten Duitsche namen.

Van deze noemen wij de Bahnhofsthor in het zuiden, de Theobalds-, Mazellen- en Deutsche Thor in het oosten, en de Diedenhofener en Französische Thor in het westen. De merkwaardigste pleinen zijn er de Königsplatz met de nabijgelegene met bloemperken versierde esplanade, waar het gedenkteeken van Ney zich verheft, de Place d’Armes met het standbeeld van maarschalk Fabert, de Ludwigsplatz met middeneeuwsche arcaden, de Neumarkt met eene fraaije fontein en het Theaterplein. De stad bezit ééne Evangelische en 10 E. Katholieke kerken. Tot deze laatste behoort de prachtige hoofdkerk, in de 13de eeuw gesticht en in 1546 voltooid, met een toren ter hoogte van 85 Ned. el. Zij is in Mei 1877 bij eene illuminatie gedeeltelijk door de vlammen verwoest. Ook wordt er nog eene Protestantsche kerk gebouwd in spitsboogstijl. Voorts heeft men er eene synagoge, een Keizerlijk lycéum (gymnasium), eene kweekschool voor onderwijzers en eene voor onderwijzeressen, eene militaire school, een instituut voor doofstommen, eene bibliotheek met 30000 deelen en verschillende geleerde genootschappen. Een groot overdekt plein op de bouwvallen van een Romeinsch bad dient tot groente-, ooft-, bloem-, visch- en vleeschmarkt.

Tot de bezienswaardige gebouwen behooren voorts: het paleis van Justitie bij de Esplanade, het gebouw van het arrondissementsbestuur, het stadhuis, de schouwburg, het bisschoppelijk paleis, onderscheidene kazernen enz. Het gróote tuighuis bevindt zich vóór het oostfront, de kruidfabriek op het eiland Saulcy, en het garnizoenslazareth benevens de militaire magazijnen in het fort Voigts-Rhetz (Moezelfort). — De Moezel vloeit langs Metz met verschillende armen; de westelijke is de voornaamste en de oostelijke brengt een aantal molens in beweging. Over die armen en over de Seille zijn 14 bruggen gelegd. Op het eiland Chambière vindt men een kerkhof met 2 gedenkteekens voor de 8400 Franschen, die aldaar in 1870 begraven zijn. Handel en nijverheid zijn er sedert 1871, doordien vele Franschen toen met hunne kapitalen de stad verlaten hebben, aanzienlijk verminderd, en het kan lang duren vóórdat Metz den voormaligen trap van welvaart weder bereikt heeft.

Van belang zijn er de fabrieken van voorwerpen van leder, de looijerijen, de zadelmakerijen en de schoenmakerijen; voorts vervaardigt men er wapens, naalden, grof laken, hoeden, kunstbloemen enz. In hare nabijheid zijn onderscheidene ijzersmelterijen. Men drijft er handel in wijn, brandewijn, likeuren, bier, ingemaakte vruchten, leder, ijzer, timmerhout, meubels enz. In 1864— 1866 is er eene waterleiding aangelegd ter lengte van 2 geogr. mpl. Met het garnizoen telde de stad in 1875 ruim 47000 inwoners.

Metz is van ouds eene belangrijke vesting. In 1550 werd er de muur door een wal vervangen, en in 1562 verrees er de Citadél. Vauban verbouwde de vestingwerken in 1674; in 1728—1731 ontstonden het Moezelfort aan de west- en het fort Belleeroix aan de oostzijde. Door het sloopen van een gedeelte der Citadél bouwde men in 1791 de Esplanade. Na 1815 kwamen de vestingwerken in verval, maar zij werden in 1830—1845 hersteld.

Napoleon III deed er in 1867 vier gedetacheerde forten verrijzen, welke sedert de verovering der stad door de Duitschers aanzienlijk versterkt en uitgebreid zijn, zoodat Metz thans tot de sterkste vestingen van Europa behoort. Al de vestingwerken dragen thans Duitsche namen, en wel die van aanzienlijke Duitsche krijgsbevelhebbers uit den jongsten DuitschFranschen Oorlog. De buitenwerken, uit 8 forten bestaande, bevinden zich thans op een afstand van 3100 tot 5000 Ned. el van de hoofdkerk. De omstreken der stad zpn zeer vruchtbaar en leveren kostelijk ooft (vooral mirabellen), heerlijke groenten en goeden wijn.

Metz is het oude Divodurum der Galliërs, wegens de ligging der stad op het gebied der Mediomatricers ook wel Mediomatrica genaamd, bij verkorting Metae, Métis, Metz. Nadat zij in het midden der 5de eeuw door de Hunnen onder Attila verwoest was, viel zij ten deel aan het Frankische rijk en was weldra de hoofdstad van Austrasië. Lodewijk de Vrome werd er begraven. In 841 kwam zij onder de heerschappij van Lotharius I en vervolgens van zijn zoon Lotharius II met een groot gedeelte van Lotharingen, behoorde alzoo tot het Oost-Frankische (Duitsche) rijk, en stond als vrije rijksstad aanvankelijk onder het bestuur van graven, die er de Keizerlijke regten in stand hielden. De bevolking was half Romaansch en half Duitsch, doch door hare vereeniging met het Duitsche rijk verkreeg er de Duitsche taal meer en meer de overhand. De burgerij bleef er steeds getrouw aan het Duitsche Rijk. Karel IV verkondigde er op den Rijksdag in 1356 de Gouden Bul, die te Nürnberg was opgesteld. In 1444 werd de stad door de Franschen belegerd, doch niet veroverd; maar in 1552 namen de Franschen onder Montmorency haar door list in bezit.

Den 18den April van dat jaar hield Hendrik II er zijn intogt en droeg hare verdediging op aan hertog François de Guise, die er zich dan ook van 19 October 1552 tot 1 Januarij 1553 bij eene merkwaardige belegering dapper verdedigde tegen Karel V. In die dagen beroofde eene groote verhuizing naar Duitschland de stad van de kern barer Protestantsche ingezetenen, en zelfs de aehterbUjvenden waren zoo weinig Franschgezind, dat men op de plaats der tegenwoordige Esplanade eene citadél moest stichten, om hen in bedwang te houden. Lodewijk XIII verhief in 1633 de stad tot zetel van een Parlement en gedroeg zich als onbeperkt souverein, terwijl de vroegere Koningen zich met de beschermheerschappij hadden vergenoegd. Op de bezwaren der Keizerlijke Commissarissen werd niet gelet, en bij den Vrede van Münster (1648) verkreeg Frankrijk de volkomene souvereiniteit over Metz, Toul en Verdun. Het was echter gedaan met den voormaligen bloei der stad; terwijl zij vóór 1552 omstreeks 60000 inwoners had, telde zij er in 1698 slechts 22000, en eerst in onze eeuw is dat cijfer aanmerkelijk toegenomen. In 1814 en 1815 werd zij vruchteloos belegerd, maar zij bezweek in den Fransch-Duitschen Oorlog van 1870—1871.

Daar de stad, in weerwil van hare vestingwerken, niet beveiligd was tegen het vérdragend geschut van den nieuweren tijd, was zij in 1867 van groote gedetacheerde forten voorzien, die eiken vijand in de noodzakelijkheid bragten, om tot insluiting van het geheel een talrijk leger aan te wenden. In 1870 waren sommige forten nog in aanbouw en de overige niet voldoende gewapend. Niettemin werd deze stad bij het begin van den oorlog tot hoofdkwartier en depot van het Rijnleger gekozen, en tegen het einde van Julij 1870 begaf Napoleon III zich derwaarts. Toen voorts de aanvankelijke overwinningen der Duitschers de Franschen noodzaakten, om zich tot eene verdedigende houding te bepalen, werd het geheele Rijnleger op den regter oever van de Moezel bij Metz bijeen getrokken, daar men een beslissenden slag wilde wagen. Toen men echter verzuimd had Mac Mahon met het lste en 5de korps derwaarts te laten oprukken, liet de bevelhebber Bazaine dat voornemen varen en besloot te Metz enkel eene sterke bezetting onder generaal Coffinières de Nordeck achter te laten en met het hoofdleger over Verdun naar Chalons te trekken, om aldaar het geheele Fransche leger tot den beoogden beslissenden slag te vereenigen. Hij maakte daarmede een aanvang den 14den Augustus, maar de aanval van het lste en 7de Pruissische korps op de wegtrekkende Franschen (slag van Courcelles) en de gebrekkige maatregelen vertraagden het verlaten der vesting zoozeer, dat de troepen den volgenden dag nog slechts weinig gevorderd waren en de voorhoede reeds bij Conflans in aanraking kwam met de Duitsche ruiterij.

Napoleon bereikte den 16den Verdun, maar reeds op den voormiddag van dien dag werd de voorhoede van den linker vleugel, het 2de korps, in zijne legerplaats by Vionviile door Pruissische granaten in zijne rust gestoord, en zoo ontstond de slag van Vionville-Mars la Tour, welke wel geene zegepraal bragt aan het Duitsche leger, maar toch de beslissing verhaastte. Bazaine beging al dadelijk den misslag, dat hij de zwakheid van zijn tegenstander niet doorzag en alzoo verzuimde, hem met zijne groote overmagt eene volkomene nederlaag toe te brengen. Voorts verkeerde hij in den waan, dat de vijand hem van Metz wilde afsnijden, zoodat hij het onderhouden van de gemeenschap met deze vesting als eene hoofdzaak beschouwde. Nadat hij door zijn onrustig stelsel van aflossing in den slag al zijne korpsen vermoeid en verzwakt, zijne munitie verbruikt en toch den weg naar Chalons niet van alle belemmeringen bevrijd had, trok hij den 17den onder de wallen van Metz terug en kwam tot het voor Frankrijk noodlottige besluit om het plan zijner vereeniging met Mac-Mahon te laten varen.

Nu vatte hij het voornemen op, om in zijne sterke, welvoorziene vesting stand te houden en hierdoor een groot gedeelte van het overmagtige Duitsche leger aan banden te leggen, totdat een vredesverdrag of een andere gunstige keer der zaken hem in de gelegenheid zou stellen, om aan het hoofd van een onoverwonnen leger den roem van Frankrijk te handhaven. De slag bij Gravelotte was dus voor hem eigenlijk een maatregel tot verdediging en viel ais zoodanig geenszins ongunstig uit. Eene poging om zich naar de westzijde door het vijandelijk leger heen een weg te banen, heeft hij niet eens beproefd. Het was nu zaak voor de Duitsche legerhoofden, de beide Fransche legers op den duur gescheiden te houden. Tot dat einde werd Metz geenszins naauw ingesloten, maar men plaatste slechts eene voldoende krijgsmagt ten westen en ten noorden, waar men een aanval van Bazaine kon verwachten met het doel om er zich doorheen te slaan, terwijl men zich aan de zuid- en oostzijde vergenoegde met een zwak cordon, gedeeltelijk van ruiterij. De verregaande laauwheid van Bazaine regtvaardigde de stoutheid van het Duitsche krijgsbeleid. Gedurende de eerste dagen na den slag bij Gravelotte hield hij zich enkel bezig met de verzorging zijner troepen en deed niets, om de kracht van den omsluitenden vijand te beproeven.

Eerst den 20sten Augustus betrokken zijne verschillende korpsen hunne stellingen bij de forten om Metz. Daar hij inmiddels berigten kreeg van de zwakheid der belegeraars, besloot hij eene poging te wagen, om zich aan de noordzijde door de belegeraars heen een weg te banen en, langs de vestingen aan de Belgische grenzen trekkende, zich met het leger te Chalons te vereenigen. Den 23sten gaf hij den Keizer tijding van zijn plan en op den 24sten werd in den krijgsraad besloten, het leger op den regter oever van de Moezel bijeen te trekken en langs de rivier naar Diedenhoven op te rukken. Op den 26sten Augustus werd dan ook de armee op den regter oever gebragt; maar toen in een krijgsraad op het kasteel Grimont generaal Soleille verklaarde, dat de artillerie slechts voor één dag van munitie was voorzien, en tevens zijne meening te kennen gaf, dat het bezit van Metz en de aanwezigheid van een leger aldaar by de toekomstige vredesonderhandelingen van het grootste belang zou kunnen wezen, hetgeen door de overige generaals werd beaamd, liet Bazaine zijn voornemen varen. Eerst toen hij den 29sten en 30sten Augustus twee depêches van Mae Mahon ontving, waarin deze meldde, dat hij naar de Maas trok, om zich met het Rijnleger te vereenigen, kwam Bazaine terug op het oude plan.

Eene poging om het ten uitvoer te brengen, leidde tot den slag by Noisseville op den 31sten Augustus en lsten September, en daardoor werd de bedoeling van den Franschen bevelhebber verijdeld. Doch al ware zijne poging gelukt, toch zou hij daarvan waarschijnlijk niet de gewenschte gevolgen hebben ondervonden. Immers prins Friedrich Karl had alle maatregelen genomen, om by Diedenhoven hem met 3 korpsen tegemoet te trekken, terwijl daarenboven het leger van Mac Mahon op denzelfden 1 sten September by Sédan vernietigd werd. Bazaine had alleen naar de zuidoostelijke zijde zich een weg kunnen banen. Na de catastrophe van Sédan werd Metz met kracht geblokkeerd, doch de Fransehen vergenoegden zich in den beginne met weinigbeteekenende voorpostengevechten.

Eerst tegen het einde van September werden groote uitvallen ondernomen, om de soldaten bezig te houden en de vesting van nieuwe levensmiddelen te voorzien. Inmiddels werd de gesteldheid der ingeslotene troepen bij den dag ellendiger. Vele regens in September en October maakten het bivouakkéren buiten de stad en tusschen de forten onaangenaam en ongezond, terwijl gebrek aan levensmiddelen zich meer en meer deed gevoelen. Brood en paardenvleesch waren weldra de eenige spijzen en het aantal zieken vermeerderde op eene schrikbarende wijze. Tot aan den 7den October verloor het Rijnleger 2100 officieren en 40000 man aan dooden en gewonden.

De kavallerie had geene paarden meer en de artillerie voor een groot deel geene bespanning. Aan de mogelijkheid om zich een doortogt te banen door de gelederen der belegeraars, was niet meer te denken. Ook de belegeraars hadden intusschen veel te lijden, zoodat zij eindelijk in October meer achterwaarts gelegene kantonnementen moesten betrekken. De runderpest bemoeijelijkte de voeding en typhus en buikloop rigtten grootte verwoestingen aan. Niettemin werden door de volharding der soldaten en door de zorg der bevelhebbers alle moeijelijkheden overwonnen. — Den 10den October hield Bazaine met de korpskommandanten een krijgsraad, waarin op grond van den wanhopigen staat van zaken besloten werd, met den vijand in onderhandeling te treden.

Bazaine wendde zich eerst regtstreeks tot de Pruissische regéring; hij zond generaal Boyer naar Versailles om voor zijn leger den vrijen aftogt met wapens en oorlogstuig te bedingen, onder voorwaarde, dat het gedurende den loopenden oorlog niet tegen Duitschland zou dienen. Hij beoogde namelijk met zijn talrijk leger de herstelling van het Keizerrijk. Niettemin weigerde keizerin Eugénie, toen Boyer haar op Chislehurst bezocht, aan die onderhandelingen deel te nemen. Daarenboven was het voor Duitschland onnoodig, zich door de herstelling van Napoleon op den troon den haat van Frankrijk op den hals te halen, daar Bazame in elk geval genoodzaakt was om te capituléren. Men verwees dus Bazaine eenvoudig naar prins Friedrich Karl, den bevelhebber der belegeringstroepen.

Na nogmaals een krijgsraad te hebben gehouden, zond Bazaine den 25sten Oetober generaal Changarnier naar den Prins, die echter van niets anders wilde hooren dan van eene onvoorwaardelijke overgave van het leger en van de vesting. De voorraad van levensmiddelen was uitgeput en eene verdere volharding zou tot niets leiden, zoodat maarschalk Bazaine tot de capitulatie besloot. Deze kwam den 27sten October tot stand. Het leger en de vesting met al het oorlogsmaterieel en alle eereteekenen zouden aan den vijand worden overgeleverd. Het leger, 3 maarschalken, 4000 officieren en 173000 man (waaronder 20000 gewonden en zieken en ook de nationale garde), werd krijgsgevangen, — een materieel ter waarde van 80000 francs, 53 adelaars, en vaandels en de belangrijke bibliotheek vielen den overwinnaar als bezit ten deel. De belegeraars hadden in de veldslagen en gevechten, alsmede in de lazarethen 102 officieren en ongeveer 5000 man verloren. Den 29sten October des voormiddags werden de forten door de Duitsche troepen bezet, en het Fransche leger begon, na het neerleggen der wapens, af te trekken, — hetgeen onder een geweldigen regen tot den laten avond duurde. De krijgsgevangenen werden vervolgens opgezonden naar Duitschland.

Door de capitulatie van Metz werd een aanzienlijk Duitsch leger beschikbaar om tot het berennen van Parijs mede te werken. Bij het Fransche volk verwekte de val eener onoverwinnelijk gewaande vesting eene onbeschrijfelijke droefheid en bij velen — inzonderheid bij Gambetta — een geweldigen toorn. Openlijk beschuldigde men Bazaine, „l’homme de Metz”, zooals men hem noemde, van verraad (zie onder Bazaine). In weerwil van alle bemoeijingen van Thiers werd Metz bij den Vrede van Frankfort (10 Mei 1871) aan Duitschland afgestaan.

< >