Daguerréotypie (De) of de kunst, om door middel van het licht duurzame afbeeldingen te vormen, is betrekkelijk nog zeer jong en heeft later vooral onder den naam van photographie (zie aldaar) grooten opgang gemaakt. Het is bekend, dat men door middel der camera obscura (zie dit artikel) naauwkeurige beelden verkrijgen kan van allerlei voorwerpen, — alsmede dat het licht eene bepaalde scheikundige werking heeft op sommige zelfstandigheden, vooral op zilverzouten. Versch chloorzilver is wit, doch wanneer men het blootstelt aan het zonnelicht, dan wordt het eerst paars en vervolgens zwart. Iodium- en bromium-zilver zijn nog gevoeliger.
Het scheikundig verloop is daarin gelegen, dat het zilver, onder den invloed van het licht, zich in een metaaltoestand afscheidt van het iodium en bromium. Daar deze afscheiding plaats heeft in den vorm van een uiterst fijn poeder, vertoont het zilver zich als eene zwarte laag, die zich vasthecht aan het niet-aangetaste gedeelte. Men behoeft dus slechts eene plaat met zulk eene voor het licht gevoelige zelfstandigheid gelijkmatig te bedekken en daarop een lichtbeeld te laten vallen met zijne verschillende nuances, dan zal door de hiervan afhankelijke, onderscheidene werking van het licht een blijvend beeld op die plaat geboren worden.
Het is intusschen niet voldoende, de lichtstralen door middel eener planconvexe lens in de camera obscura te verzamelen, daar het beeld zich hierdoor op een min of meer gebogen vlak vertoont (sphaerische aberratie) en er tevens eene kleurverstrooijing (chromatische aberratie) plaats grijpt. Die beide gebreken moeten verholpen worden in eene camera obscura, die voor de daguerréotypie bestemd is. Men gebruikt dus eene achromatische lens (zie onder dit woord), welke uit crown- en flintglas bestaat, terwijl men in staat is om de sphaerische aberratie zóó aanmerkelijk te verminderen, dat zij niet nadeelig werkt. Men maakt dan ook onderscheid tusschen landschapslenzen en portretlensen, en vooral bij de eerste, die een beeld van groote uitgebreidheid moeten bezorgen, dient men de sphaerische aberratie zooveel mogelijk weg te nemen. Men doet zulks bij eene enkelvoudige lens door tusschen het middelpunt van deze en het voorwerp een scherm met eene kleine opening te plaatsen. Daar de evenredigheid van het beeld hierdoor echter benadeeld wordt, neemt men zijne toevlugt tot een stel van lensen, en vooral tot de beide volgende:
Men schroeft 2 achromatische planconvexe lensen a en b (Fig. 1) in eene koperen buis, die van binnen zwart gemaakt is, en men plaatst tusschen die beiden een zwart scherm, in welks midden zich eene kleine opening bevindt. Dringt een lichtstraal nu door de eerste lens in de buis, dan wordt hij gebroken en kan alleen door de opening van het scherm de 2de lens bereiken. Alsdan wordt hij nogmaals gebroken, en daar de beide lensen gelijke kromtestralen hebben, verlaat de lichtstraal deze in dezelfde rigting, waarmede hij in de eerste lens is gedrongen. Hier is dus eene verwringing van het beeld eene onmogelijkheid.
In plaats van dit zamenstel gebruikt men ook de orthoscopische lens van Petzval (Fig. 2). De lens a is convexconcaaf en achromatisch ; de achterste lens b is desgelijks achromatisch, en de glazen dezer lensen zjjn alleen aan de randen met elkander in aanraking. Achter de lens b bevindt zich een scherm, in welks midden eene kleine opening is aangebragt. Deze combinatie geeft een nagenoeg vlak beeld, hetwelk vooral in het midden ongemeen scherp is. Dit zamenstel verdient in het algemeen de voorkeur, ofschoon het voorgaande beter diensten bewijst , als men een beeld verlangt, hetwelk aan de kanten scherp is.
Bij het kiezen van portretlensen volgt men een anderen weg. Wegens de geringere uitgebreidheid van het voorwerp, waarvan men een beeld begeert, behoeft men zich minder te bekreunen om de sphaerische aberratie. De hoofdzaak is nu, een sterk verlicht beeld te verkrijgen, zoodat men het werk in korten tijd volbrengen kan. De portretlens moet dus geschikt wezen, om een krachtigen bundel lichtstralen door te laten. Eene combinatie, welke aan dit oogmerk beantwoordt, is voorgesteld in figuur 3. De lens a is achromatisch en concaafconvex en de lens b desgelijks achromatisch en biconvex, doch de beide deelen van laatstgenoemde z{jn niet met elkander in onmiddellijke aanraking. Een scherm is onnoodig en wordt alleen gebruikt bij eene zeer sterke verlichting, en zijne plaats tusschen de beide lensen moet men door onderzoek bepalen. Die toestellen zijn zeer verschillend van grootte, maaksel en prijs, zoodat deze afwisselt tusschen de 20 en 1000 gulden. In Duitschland worden er uitmuntende vervaardigd door Voigtländer en te Weenen, door Busch te Rathenow en door Krantz te Hannover.
De gedaante der camera obscura, bestemd tot het opnemen van lichtbeelden, is voorgesteld in fig. 4. Aan de voorzijde van het kastje K is de geelkoperen buis E aangebragt, waarin zich het stel lensen (het objectief) bevindt, en die buis kan met een deksel D gesloten worden. In dat kastje bevindt zich een kleiner kastje K, dat in het grootere kan geschoven worden, aan de voorzijde open is, en aan de achterzijde een paar sleuven heeft, waarin men een raampje S op en neer kan schuiven. Door middel van de schroef x kan men dit laatste kastje voor- en achterwaarts bewegen, en de geheele toestel rust op een drievoet. In de sleuven kan men eene matglazen plaat doen afdalen en ook eene gepraepareerde plaat, tot opneming van het beeld bestemd. Is de eerste, de vizierschijf, er ingebragt, dan zie men, na het licht met een doek afgesloten te hebben, of het beeld van het voorwerp naar eisch op het matte glas valt en men geve door kleine verschuivingen aan den toestel zoodanigen stand, dat de optische as van het objectief gerigt is op het optische middelpunt van het voorwerp, om alzoo het beeld zoo scherp mogelijk te maken, waartoe men ook door middel van de schroef x de vizierschijf op den vereischten afstand brengt. Men lette daarbij op de verlichting van het voorwerp, alsmede, daarop, dat men achter het voorwerp een nabijzijnden achtergrond plaatst.
Nu verwijdert men de glazen plaat en doet eene gepraepareerde plaat in de sleuven afdalen, waarna men terstond het deksel D wegneemt. Wanneer men met deze het objectief weder sluiten kan, is afhankelijk van de verlichting van het voorwerp en van den aard der gepraepareerde plaat; de ervaring is hierbij de beste leermeesteres. Men moet tevens in het oog houden, dat men hierbij niet te doen heeft met de lichtgevende en evenmin met de warmtegevende stralen, maar alleen met de scheikundige stralen van het licht, en dat deze laatste een anderen brekingscoëfficient hebben dan de beide eersten.
Wat wij tot nu toe beschreven hebben, is evenzeer op de photoqraphie (zie onder dit woord) als op de daguerréotypie toepasselijk. Thans gaan wij over tot de beschouwing der handelwijze van Daguerre, namelijk tot die van het verwekken van beelden op zilveren platen. Men gebruikt hiertoe galvanisch verzilverde koperen platen. De zilverlaag mag niet al te dun wezen, daar men de platen wel eens bij herhaling polijsten moet. Het verdient aanbeveling, groote platen te gebruiken, die men later in stukken snijdt. Deze platen worden met tripel en lavendel-olie of terpentijnolie en met watten zorgvuldig gepoetst, daarna met uitgegloeid Engelsch rood gepolijst en eindelijk met fluweel afgewreven. Tegen het laatst wrijft men steeds in die rigting, welke na het ontvangen van het beeld de horizontale is; dit geeft eene aangename terugkaatsing van het licht.
Nu maakt men de plaat gevoelig voor het licht door ze in daartoe geschikte kastjes eerst aan iodium- en daarna aan bromium-damp bloot te stellen, en men merke op, wanneer zulks voldoende is geschied. Boven het iodium-kastje wordt de zilveren plaat eerst stroogeel, daarna donkerder geel, dan goudgeel, voorts bloedrood en eindelijk rozenrood. Zoodra nu de goudgele kleur in eene bloedroode overgaat, brenge men de plaat boven het bromium-kastje, en na eenigen tijd is het bromium van den bodem verdwenen en de plaat donker bruinrood geworden. Zij blijft er zoolang liggen totdat zij lichtrood is, waarna zij nogmaals aan iodium-damp wordt, blootgesteld totdat zij een weinig donkerder geworden is. In dezen toestand acht men haar geschikt, om het beeld der camera obscura te ontvangen.
De schoonheid van het beeld is vooral afhankelijk van de verhouding der iodium- en bromiumlaag. Veel bromium levert scherpe beelden, maar al te veel geeft aan deze een grijzen, doodschen toon, terwijl te weinig bromium aan de plaat de noodige gevoeligheid doet missen. Door de toevoeging van 1/10de chloorkalk bij den bromiumkalk wordt de gevoeligheid aanmerkelijk verhoogd. Practische ervaring is hierbij van veel belang.
Het beeld, door zulk eene plaat in de camera obscura opgevangen, is niet zigtbaar. Men roept het te voorschijn door de plaat aan de werking van kwikzilverdamp bloot te stellen. Dit geschiedt in een kastje, op welks bodem een schaaltje met kwik door middel eener spirituslamp tot 60° C. verwarmd wordt Op de plaat zijn die plaatsen, welke in de camera obscura door het licht werden getroffen, naar gelang der sterkte van het licht chemisch veranderd, en juist die gedeelten worden door de kwikzilverdampen gereduceerd. Er ontstaat op deze plaatsen een min of meer wit amalgama, en men laat de plaat zoolang in de kwikzilverkast blijven totdat het beeld volkomen zigtbaar is. Bij eene te sterke verwarming van het kwik worden de schaduwen grijs.
Indien men na de behandeling met kwikzilverdamp de zilveren plaat aan het licht blootstelde, zou de overgebleven iodium- en bromiumlaag weldra scheikundig veranderd worden tot groot nadeel van het beeld. Daarom moet nu het aanwezige bromium- en iodium-zilver verwijderd worden, waaraan men den naam geeft van fixéren van het beeld. Dit geschiedt door middel van onderzwaveligzuur natron, een zout, hetwelk met iodium- en bromiumzilver 2 oplosbare verbindingen vormt, welke men gemakkelijk kan wegspoelen. Hiertoe lost men 1 deel onderzwaveligzuur natron op in 60 deelen gedestilleerd water, en men verwarmt die oplossing tot 70° C. Deze vloeistof, die volkomen helder moet zijn, giet men in eene porseleinen schaal, waarna men de plaat snel er indompelt en zo vervolgens afspoelt in gedestilleerd water. Nu mag zij aan het licht blootgesteld worden. De lichte plaatsen van het beeld vertoonen zich thans met eene witte en de donkere met eene zwarte kleur.
Men verhoogt voorts de schoonheid van het beeld door het te vergulden, waartoe eene oplossing van 1 deel goudchloride in 400 deelen gedestilleerd water bereid en met eene andere oplossing van 3 tot 4 deelen onderzwaveligzuur natron in 600 deelen gedestilleerd water vermengd wordt. Deze goud-oplossing mag geenerlei zuur bevatten en moet om die reden lang te voren in een waterbad worden verwarmd. Bij het vermengen giet men de goud-oplossing langzaam in de natron-oplossing, en niet omgekeerd, daar in dit geval ligt eene ontleding plaats grijpt. Zoodra de plaat afgespoeld is, plaatst men haar in een horizontalen stand en giet er omzigtig zooveel goudvocht op, als er aan hangen blijft, waarna men haar even verwarmt boven eene spirituslamp, totdat zich overal op de plaat kleine dampbelletjes vertoonen. Dan giet men het vocht er aanstonds af en doet een dunnen straal gedestilleerd water op de schuins gehoudene plaat afdalen. Door deze bewerking wordt eene dunne goudlaag op het beeld gebragt, en dit laatste wordt er fraaijer en duurzamer door.
De daguerréotypie levert schoone, zachte en hoogst naauwkeurige afbeeldingen der voorwerpen; deze echter hebben het gebrek, dat ze zich alleen bij een bepaalden stand van het oog — namelijk dien, waarbij het geen last heeft van teruggekaatst licht — met volkomene juistheid vertoonen. Dan alleen zijn de van kwik bevrijde plaatsen donker en de overige licht. Dit gebrek is niet te verhelpen. Een ander gebrek, namelijk dat zich de beelden symmetrisch-verkeerd aan onzen blik vertoonen, kan men wegnemen, door een spiegel aan te brengen in de camera obscura, doch in dit geval moet de verlichting sterker wezen, omdat door de terugkaatsing in dien spiegel veel licht verloren gaat. Intusschen is in onze dagen de daguerréotypie; nagenoeg geheel verdrongen door de photographie (zie onder dit woord).