Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie G
- Grippel
- Gris-perle
- Grisaille
- Grisette
- Grisol
- Grisou
- Grissen
- Grit
- Grobak
- Grobbelen
- Groede
- Groef
- Groefafstand
- Groefbidder
- Groefbodem
- Groeflatje
- Groefleger
- Groefmes
- Groefwater
- Groefwerk
- Groei
- Groeibaar
- Groeiboog
- Groeien
- Groeikoorts
- Groeisel
- Groeisteen
- Groeizaam
- Groen
- Groenaarde
- Groenachtig
- Groenblauw
- Groenboer
- Groenen
- Groenenkroeg
- Groenerwt
- Groengeel
- Groenglas
- Groenhart
- Groenheid
- Groenhout
- Groenig
- Groening
- Groeninger
- Groeninkel
- Groenkauwer
- Groenkleurig
- Groenlak
- Groenland
- Groenlandsvaarder
- Groenling
- Groenlooderts
- Groenloopen
- Groenmaken
- Groenman
- Groenmoes
- Groenoog
- Groenpacht
- Groenpoot-ruiter
- Groenrok
- Groensel
- Groenselbed
- Groenselhof
- Groenspaan
- Groenspecht
- Groente
- Groente-afval
- Groentijd
- Groentje
- Groentuin
- Groenvink
- Groenvrouw
- Groenwerker
- Groenzand
- Groep
- Groepeeren
- Groepen
- Groepscommandant
- Groepsgewijs
- Groepsvergadering
- Groes
- Groeskant
- Groet
- Groeten
- Groetenis
- Groetland
- Groeve
- Groeven
- Groever
- Groeving
- Groeze
- Groezelachtig
- Groezelig
- Groezig
- Grof
- Grofaal
- Grofachtig
- Grofbaan
- Grofdraadsch
- Grofdradig
