Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie Z
- ZWEEM
- ZWEEMEN
- ZWEEMSEL
- ZWEEP
- ZWEEPEN
- ZWEEPER
- ZWEEPHARD
- ZWEEPKOKER
- ZWEER
- ZWEERDER
- ZWEET
- ZWEETAFSCHEIDING
- ZWEETDRIJVEND
- ZWEETDROPPEL
- ZWEETEN
- ZWEETER
- ZWEETERIG
- ZWEETGAT
- ZWEETHITTE
- ZWEETHUIS
- ZWEETVERWEKKEND
- ZWEETVOET
- ZWEI
- ZWEIBOEKJE
- ZWELDER
- ZWELEN
- ZWELER
- ZWELG
- ZWELGEN
- ZWELGER
- ZWELGERIJ
- ZWELGPARTIJ
- ZWELKAST
- ZWELKENBOOM
- ZWELLEN
- ZWEMBAD
- ZWEMMEN
- ZWEMMER
- ZWEMMERGANS
- ZWEMMERIG
- ZWEMOEFENING
- ZWENDEL
- ZWENDELAAR
- ZWENDELARIJ
- ZWENDELEN
- ZWENDELFIRMA
- ZWENGEL
- ZWENGELBOUT
- ZWENGELEN
- ZWENGELHOUT
- ZWENK
- ZWENKEN
- ZWENKER
- ZWENKGRAS
- ZWENKRAD
- Zweren
- ZWERFBLOKKEN
- ZWERFNIER
- ZWERFSTER
- ZWERFTOCHT
- ZWERFZIEK
- ZWERK
- ZWERM
- ZWERMEN
- ZWERMER
- ZWERMPOT
- ZWERMRIJP
- ZWERMTIJD
- ZWERVELING
- ZWERVEN
- ZWERVEND
- ZWERVER
- ZWETSEN
- ZWETSER
- ZWETSERIJ
- ZWETSLOOT
- ZWEVEN
- ZWEVEND
- ZWEZERIK
- ZWEZERIKEN
- ZWICHTBAND
- ZWICHTEN
- ZWICHTING
- ZWICHTINGBOUTEN
- ZWICHTLIJN
- ZWIEP
- ZWIEPEN
- ZWIEPEND
- ZWIEPER
- ZWIEPPLANK
- ZWIER
- ZWIERBOL
- ZWIERBOLLEN
- ZWIEREN
- ZWIERIG
- ZWIERIGJES
- ZWIJGACHTIG
- ZWIJGEN
- ZWIJGER
- ZWIJGTEEKEN
