Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie R
- Roeren
- Roerend
- Roerfluit
- Roerhard
- Roerig
- Roering
- Roerinstrumenten
- Roerketting
- Roerkruid
- Roerkuip
- Roerlijk
- Roerlings
- Roerloop
- Roerloos
- Roermaker
- Roerom
- Roeroven
- Roersel
- Roersleuf
- Roerspijker
- Roervink
- Roerwerk
- Roes
- Roest
- Roestachtig
- Roesten
- Roesterig
- Roestgors
- Roestig
- Roestje
- Roestkleur
- Roestkleurig
- Roestvrij
- Roestweerder
- Roestzwam
- Roeswerk
- Roet
- Roet aard
- Roetaanlading
- Roetachtig
- Roetafdruk
- Roetbruin
- Roetdeeltje
- Roeten
- Roeterig
- Roetig
- Roetje, o. (-s).
- Roetkleurig
- Roetkool
- Roetvoorn
- Roetzwart
- Roeving
- Roezemoes
- Roezemoezen
- Roezemoezer
- Roezemoezig
- Roezen
- Roezig
- Roffel
- Roffelaar
- Roffelen
- Roffelig
- Roffelschaaf
- Roffen
- Roffer
- Roffiaan
- Roffioel
- Rog
- Rogate
- Rogatoire commissie
- Rogbord
- Roge
- Rogge
- Roggeaar
- Roggeblo(e)mpap
- Roggebrood
- Roggebroodbakker
- Roggedistel
- Roggeglui
- Roggekevertje
- Roggelast
- Roggenvangst
- Roggeoogst
- Roggestaart
- Roggestoet
- Roggevel
- Roggeveld
- Roggevlieg
- Roggezaaien
- Rok
- Rokbeschermer
- Rokelen
- Rokelijn
- Rokhoofd
- Rokken
- Rokkenband
- Rokkenbont
- Rokkenen
- Rokkennaaister
- Rokkenshoofd