Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie R
- Rugspier
- Rugsteunen
- Rugstuk
- Rugtandvlinders
- Rugteekenaar
- Rugwaarts
- Rugwervel
- Rugzaag
- Rui
- Ruidig
- Ruien
- Ruif
- Ruig
- Ruigbloem
- Ruigboorschaaf
- Ruigebol
- Ruigharig
- Ruigheid
- Ruigpootig
- Ruigschaaf
- Ruigstaartig
- Ruigte
- Ruigvoetig
- Ruiing
- Ruikbaar
- Ruiken
- Ruikend
- Ruiker
- Ruikerd
- Ruikooi
- Ruil
- Ruilbaar
- Ruilebuilen
- Ruilebuiten
- Ruilebuiter
- Ruilen
- Ruiler
- Ruilhandel
- Ruiling
- Ruilmiddel
- Ruilverdrag
- Ruilverkaveling
- Ruilwaarde
- Ruim
- Ruimanker
- Ruimelijk
- Ruimen
- Ruimer
- Ruimgast
- Ruimschoots
- Ruimschootsch
- Ruimte
- Ruimte-eenheid
- Ruin
- Ruïne
- Ruinen
- Ruïneus
- Ruis
- Ruischbezie
- Ruischen
- Ruischgeel
- Ruismuizen
- Ruisvoorn
- Ruit
- Ruitachtige planten
- Ruiteblad
- Ruitedik
- Ruiten
- Ruitenaas
- Ruitengewelf
- Ruitenlood
- Ruiter
- Ruiterbeentje
- Ruiterbende
- Ruiteren
- Ruitergeld
- Ruiterij
- Ruiterkruid
- Ruiterlans
- Ruiterlijk
- Ruitermantel
- Ruiterpil
- Ruitertje
- Ruitertrom
- Ruiterzalf
- Ruitestruik
- Ruitijd
- Ruiting
- Ruitje
- Ruitjesgoed
- Ruitkever
- Ruitmicrometer
- Ruitswijze
- Ruitvormig
- Ruitwater
- Ruizelen
- Ruizemuizen
- Ruizen
- Ruk
- Rukken