Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Overgoed (2)
- Overgolven
- Overgommen
- Overgooien
- Overgordel
- Overgraag
- Overgraveeren
- Overgraven
- Overgrijpen
- Overgrillig
- Overgroeien
- Overgrof
- Overgronden
- Overgroot
- Overgrootmoeder
- Overgrootouders
- Overgul
- Overgutsen
- Overhaal
- Overhaalglas
- Overhaalster
- Overhaasten
- Overhaastig
- Overhagelen
- Overhaken
- Overhalen
- Overhaler
- Overhaling
- Overhand (1)
- Overhand (2)
- Overhandigen
- Overhands
- Overhandsch
- Overhangen (1)
- Overhangen (2)
- Overharken
- Overhaspelen
- Overhebben
- Overheen
- Overheer
- Overheeren
- Overheerlijk
- Overheerschen
- Overheerscher
- Overheet
- Overheid
- Overheidsambt
- Overhekelen
- Overhelder
- Overhellen
- Overhellingspunt
- Overhelpen
- Overhemd
- Overhemdsknoop
- Overherken
- Overheusch
- Overhijschen
- Overhoef
- Overhoek
- Overhoeks
- Overhoeksch
- Overhollen
- Overhoop
- Overhoopgooien
- Overhoophalen
- Overhoopliggen
- Overhoopraken
- Overhoopschieten
- Overhoopsmijten
- Overhoopsteken
- Overhoopwerpen
- Overhooren
- Overhouden
- Overhouwen
- Overig
- Overige
- Overigens
- Overijdel
- Overijken
- Overijlen
- Overijverig
- Overjaard
- Overjaarsch
- Overjachten
- Overjagen
- Overjaren
- Overjarig
- Overjas
- Overkaarden
- Overkaatsen
- Overkaden
- Overkakelen
- Overkalfd
- Overkalken
- Overkammen
- Overkant
- Overkantelen
- Overkappen (1)
- Overkappen (2)
- Overkarig