Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie N
- Nakijken
- Nakind
- Nakladden
- Naklank
- Naklappen (1)
- Naklappen (2)
- Naklauteren
- Naklimmen
- Naklinken
- Naklossen
- Naklucht
- Nakluiven
- Naknaging
- Nakoeteren
- Nakoken
- Nakomeling
- Nakomelingschap
- Nakomen
- Nakomertje
- Nakoop
- Nakraaien
- Nakraam
- Nakrabbelen
- Nakrant
- Nakrassen
- Nakrijschen
- Nakroost
- Nakruien
- Nakruipen
- Nakuieren
- Nakweelen
- Nalachen
- Nalaten
- Nalatenschap
- Nalatig
- Naleefster
- Naleen
- Nalekken
- Nalente
- Naletten
- Naleven
- Nalever
- Nalezen
- Nalezer
- Nalichten
- Naliegen
- Nalikken
- Naloeien
- Naloeren
- Naloeven
- Naloop
- Naloopen
- Nalooper
- Naloopertje
- Naloot
- Naluiden
- Namaag
- Namaaien
- Namaaisel
- Namaak
- Namaals
- Namaand
- Namaken
- Namaker
- Namalen (1)
- Namalen (2)
- Namanen
- Namarkt
- Namauwen
- Namaz
- Namelijk
- Namelken
- Nameloos
- Namen
- Namens
- Nameten
- Namiddag
- Namiddagbeurt
- Namis
- Nanacht
- Nanas
- Nandoe
- Naneef
- Naneuriën
- Naneuzen
- Nangka
- Nanicht
- Nankinet
- Nanking
- Nanna
- Nanoemen
- Nanoen
- Nanut
- Naoogen
- Naoogst
- Naoogsten
- Nap
- Napeinzen
- Napelsch
- Napersen
