Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie G
- Geenerlei
- Geëngageerd
- Geëngageerde
- Geenhuizen
- Geenland
- Geenszins
- Geep
- Geepsch
- Geer
- Geerakker
- Geerard
- Geerde
- Geeren
- Geërfd
- Geërfde
- Geerig
- Geerne
- Geers
- Geertelsel
- Geerten
- Geervalk
- Geesel
- Geeselaar
- Geeselbank
- Geeselbroeder
- Geeselbrok
- Geeselen
- Geeseling
- Geeselkoord
- Geeselpaal
- Geeselpaard
- Geeselprocessie
- Geeselriem
- Geeselroede
- Geeselslag
- Geeselsteen
- Geeselstraf
- Geest
- Geestbeschaving
- Geestdoodend
- Geestdrift
- Geestdriftig
- Geestdrijvend
- Geestdrijver
- Geestdrijverij
- Geestelijk
- Geestelijke
- Geestelijkheid
- Geesteloos
- Geesteloosheid
- Geestenbanner
- Geestenbezweerder
- Geestendom
- Geestendrom
- Geestenleer
- Geestenrijk
- Geestenwereld
- Geestenziener
- Geestesarbeid
- Geestgrond
- Geestig
- Geestigheid
- Geestkracht
- Geestland
- Geestrijk
- Geestverheffend
- Geestverheffing
- Geestvermogen
- Geestverrukking
- Geestvervoerend
- Geestvervoering
- Geestverwant
- Geestverwantschap
- Geestverzwakking
- Geestvol
- Geeuw
- Geeuwen
- Geeuwer
- Geeuwerig
- Geeuwhonger
- Geeuwzucht
- Geëvenredigd
- Geexalteerd
- Gefarceerd
- Gefemel
- Gefep
- Gefigureerd
- Gefijmel
- Gefingeerd
- Gefladder
- Geflakker
- Geflap
- Geflatteerd
- Gefleem
- Geflep
- Geflikflooi
- Geflikker
- Geflodder
- Gefloerst
- Geflonker