Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie D
- Druppen
- Dry
- Dryade
- Du1tsch
- Dualine
- Dualis
- Dualisme
- Dualist
- Dubbel
- Dubbelaar
- Dubbelbreking
- Dubbeldagen
- Dubbeleeren
- Dubbelen
- Dubbelganger
- Dubbelgebeide
- Dubbelhaak
- Dubbelhartig
- Dubbelheid
- Dubbelhuid
- Dubbelkelk
- Dubbelkruid
- Dubbelkruis
- Dubbelloof
- Dubbelmaat
- Dubbelpunt
- Dubbelschaduwigen
- Dubbelschot
- Dubbelslachtig
- Dubbelspaat
- Dubbeltje
- Dubbeltjesdief
- Dubbeltjeskwestie
- Dubbeltongig
- Dubbelwegkraan
- Dubbelzien
- Dubbelzinnig
- Dubbelzout
- Dubben
- Dubblet
- Dubieus
- Dubio
- Dubje
- Dubloen
- Ducdalf
- Duchten
- Duchtig
- Duel
- Duelleeren
- Duellist
- Duenna
- Duet
- Duf
- Duffel
- Duffelen
- Duffelsch
- Duffig
- Dufheid
- Dufsteen
- Duidelijk
- Duidelijkheidshalve
- Duiden
- Duif
- Duifhuis
- Duifsteen
- Duifvat
- Duig
- Duigenmaat
- Duighout
- Duik
- Duikapparaat
- Duikboot
- Duikeend
- Duikelaar
- Duikelen
- Duiken
- Duiker
- Duikereend
- Duikerhelm
- Duikerklok
- Duikerkoning
- Duikerpak
- Duikerschip
- Duikertoestel
- Duim
- Duimbekleedsel
- Duimbreed
- Duimelen
- Duimeling
- Duimgewricht
- Duimleder
- Duimring
- Duimshout
- Duimzuigerij
- Duin
- Duinaardappel
- Duinachtig
- Duinbezieboom
- Duinbrand
- Duindoorn
