Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie Z
- Zaaigraan
- Zaaigroen
- Zaaihoorn
- Zaaihout
- Zaaikleed
- Zaaikoren
- Zaaikorf
- Zaailand
- Zaailat
- Zaailing
- Zaaimaand
- Zaaimachine
- Zaaimand
- Zaaioester
- Zaaipan
- Zaaiperceel
- Zaaiplaats
- Zaaiplak
- Zaaiplant
- Zaaiploeg
- Zaaisel
- Zaaitijd
- Zaaitoestel
- Zaaiui
- Zaaiveld
- Zaaivoren
- Zaaiwe(d)er
- Zaaizaad
- Zaaizak
- Zaak
- Zaakbeschadiging
- Zaakbezorger
- Zaakgeheugen
- Zaakgelastigd
- Zaakgelastigde
- Zaakje
- Zaakkennis
- Zaakkundig
- Zaakkundige
- Zaaknaam
- Zaakonderwijs
- Zaakpapieren
- Zaakregister
- Zaakrijk
- Zaakrijkheid
- Zaaksgevolg
- Zaakvorming
- Zaakwaarnemer
- Zaakwaarneming
- Zaakwoordenboek
- Zaal
- Zaalacoustiek
- Zaalchef
- Zaalgoot
- Zaalhuur
- Zaalkerk
- Zaalpatiënt
- Zaalpersoneel
- Zaaltje
- Zaalwacht
- Zaalwachter
- Zaalzuster
- Zaan
- Zaankom
- Zaans
- Zaanstreek
- Zaat
- Zaathout
- Zabbelen
- Zabben
- Zabber
- Zabberaar
- Zabberen
- Zacharia
- Zacharias
- Zacheus
- Zacht
- Zachtaardig
- Zachtaardigheid
- Zachtaardiglijk
- Zachtelijk
- Zachtharig
- Zachtheid
- Zachthelder
- Zachtjes
- Zachtkort
- Zachtmoedig
- Zachtmoedigheid
- Zachts
- Zachtschilden
- Zachtsoldeer
- Zachtwortel
- Zachtzinnig
- Zachtzinnigheid
- Zacynthus
- Zadel
- Zadelboog
- Zadelboom
- Zadeldak
- Zadeldaktoren
