Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie N
- Neerbraak
- Neerdoen
- Neergang
- Neergooien
- Neerhaal
- Neerhalen
- Neerhaler
- Neerhof
- Neerhurken
- Neerkomen
- Neerkwakken
- Neerlading
- Neerlandicus
- Neerlandisme
- Neerlandistiek
- Neerlaten
- Neerleggen
- Neerlegging
- Neerliggen
- Neerlopen
- Neerpennen
- Neerplakken
- Neerplassen
- Neerploffen
- Neersabelen
- Neerschieten
- Neerschrijven
- Neerschuiven
- Neersijpelen
- Neerslaan
- Neerslachtig
- Neerslachtigheid
- Neerslag
- Neerslagbeits
- Neerslaggebied
- Neerslaghoek
- Neersmijten
- Neersteken
- Neerstik
- Neerstorten
- Neerstoten
- Neerstreek
- Neerstrijken
- Neerstuivelen
- Neertikken
- Neertransformeren
- Neertrekken
- Neervallen
- Neervellen
- Neerwandelen
- Neerzien
- Neerzijgen
- Neet
- Neetoor
- Neetorig
- Nefaria conspiratio
- Neffens
- Neg
- Negandi causa avarum nunquam deficit
- Negant se recusare, quominus ipsis mortuis terrarum omnium deflagratio consequatur
- Negara
- Negatie
- Negatief
- Negatiefdruk
- Negativisme
- Negen
- Negenbladig
- Negendaags
- Negende
- Negendehalf
- Negenderhande, negenderlei
- Negendoder
- Negendraad
- Negendubbel
- Negenduizendste
- Negenhoek
- Negenhoeken
- Negenhoekig
- Negenhonderd
- Negenhonderdmaal
- Negenhonderdste
- Negenjaars
- Negenjarig
- Negenkuilen
- Negenmaal
- Negenmaands
- Negenman
- Negenmanneken
- Negenoog
- Negenponder
- Negenproef
- Negenste
- Negenstekken
- Negental
- Negentallig
- Negentien
- Negentiende
- Negentiendehalf
- Negentienderhande, negentienderlei
- Negentienhonderd
