Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie N
- Negentienjarig
- Negentienmaal
- Negentierde-eeuws
- Negentig
- Negentiger
- Negentigjarig
- Negentigmaal
- Negentigtal
- Negentje
- Negenurendienst
- Negenurenmis
- Negenurig
- Negenvoud
- Negenvoudig
- Negenweker
- Negenwerf
- Negenzijdig
- Neger
- Neger-engels
- Negerbloed
- Negerboontje
- Negerdans
- Negeren
- Negergezicht
- Negerhaar
- Negerhollands
- Negerhuis
- Negerhut
- Negerij
- Negerin
- Negerjongen
- Negerkamp
- Negerkind
- Negerkoning
- Negerkoren
- Negerland
- Negerlied
- Negerlippen
- Negerliteratuur
- Negermeisje
- Negermuziek
- Negerras
- Negerschip
- Negerschort
- Negerslaaf
- Negerstaat
- Negerstam
- Negertaal
- Negertype
- Negervis
- Negervolk
- Negerwijk
- Negerzoen
- Negerzweet
- Neggelat
- Neggen
- Neggertje
- Neglecta soient incendia sumere vires
- Neglectis urenda filix innascitur agris
- Négligé
- Negligent
- Négligéren
- Nego consequentiam
- Negotiant
- Negotiatie
- Negotiatiekrediet
- Negotie
- Negotiepenning
- Negotiëren
- Negotiëring
- Negotiërinskrediet
- Negotiorum dominus
- Negrillen
- Negrillo
- Negrito
- Negro-spirituals
- Negrografie
- Negroïden
- Negus
- Nehalennia
- Nêhemia
- Nehrung
- Nehüstan
- Neien
- Neigen
- Neiging
- Neither a borrower nor a lender be, for loan oft loses both itself and friend
- Nek
- Nekbuil
- Nekhaar
- Nekholte
- Nekje
- Nekken
- Nekkramp
- Neknagel
- Nekpijn
- Nekplaat
- Nekslag
- Nekspier
- Nekstaart