(trok neer, heeft neergetrokken),
1. naar beneden trekken: de lamp hangt zo hoog, trek haar wat neer;
2. (viss.) (strandschuiten) in vlot water brengen;
3. omvertrekken: de muren, die bij de I brand' waren blijven staan, werden door de brandweer met grote haken neergetrokken;
4. (fig.) verlagen: de alles neertrekkende machteloosheid van zekere critici.