Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie A
- Aanstouwen
- Aanstouwing
- Aanstranden
- Aanstranding
- Aanstrepen
- Aanstreping
- Aanstreven
- Aanstrijken
- Aanstrijker
- Aanstrijking
- Aanstrikken
- Aanstrikking
- Aanstromen
- Aanstrompelen
- Aanstruikelen
- Aanstuiken
- Aanstuiking
- Aanstuiven
- Aanstuiving
- Aansturen
- Aanstuwen
- Aanstuwing
- Aansukkelen
- Aansullen
- Aantakelen
- Aantal
- Aantappen
- Aantasten
- Aantaster
- Aantasting
- Aanteelt
- Aantekenaar
- Aantekenboek
- Aantekenboekje
- Aantekenen
- Aantekengeld
- Aantekening
- Aantekeningetje
- Aantekeningspartij, aantekenpartij
- Aantekenkantoor
- Aantelen
- Aanteling
- Aantellen
- Aantelling
- Aantichten
- Aantieren
- Aantijgen
- Aantijger
- Aantijging
- Aantikken
- Aantillen
- Aantimmeren
- Aantimmering
- Aantocht
- Aantokkelen
- Aantonen
- Aantonend
- Aantoner
- Aantoning
- Aantoveren
- Aantrappen
- Aantrapping
- Aantrede
- Aantreden
- Aantreding
- Aantree
- Aantreffen
- Aantreffing
- Aantrek
- Aantrekkelijk
- Aantrekkelijkheid
- Aantrekken
- Aantrekker
- Aantrekking
- Aantrekkingskracht
- Aantrekkingsvermogen
- Aantrippelen
- Aantrouwen
- Aantrouwing
- Aanturen
- Aanvaarden
- Aanvaarding
- Aanvaart
- Aanval
- Aanvallen
- Aanvallend
- Aanvallenderwijze
- Aanvaller
- Aanvallig
- Aanvalligheid
- Aanvals.kreet
- Aanvalsactie
- Aanvalsbasis
- Aanvalsfront
- Aanvalshandeling
- Aanvalskolonne
- Aanvalslinie
- Aanvalsmijn
- Aanvalsoorlog
- Aanvalsplan
