(trad aan, is en heeft aangetreden),
1. treden in de richting naar iem. of iets; voorttreden; — tredend naderen, aan komen lopen (ook fig.);
2. zich verzamelen, bijeenkomen op een aangewezen plaats en zich in het gelid stellen: de compagnie zal om 9 uur aantreden ;
3. de eerste pas doen bij het marcheren: de recruut zal met de linkervoet aantreden ;
4. sneller voortgaan : ivij moeten wat aantreden ;
5. aantrappen (bet. 1.).