(trapte aan, heeft aangetrapt),
1. vast of dichter ineenwerken, door er op te trappen; aanstampen ;
2. snel(ler) of stevig(er) trappen, in de zin van lopen of fietsen: met die wind is het aantrappen; we zullen wat moeten aantrappen om er op tijd te zijn;
3.een motor aantrappen, in werking brengen door een pedaal omlaag te trappen.