In de verdeling van de menselijke beginselen in drieën (een trichotomie) te weten een hoger tweetal, een tussenliggend tweetal en een lagere triade — of respectievelijk “geest”, “ziel” en “lichaam”, is het tweede of tussenliggende tweetal, manas-kāma of de tussennatuur, de gewone zetel van het menselijk bewustzijn en bestaat zelf uit twee kwalitatieve delen: een hoger of aspirerend deel, dat gewoonlijk de Reïncarnerende Ego of de hogere manas wordt genoemd, en een lager deel dat wordt aangetrokken tot materiële dingen en het brandpunt is van wat zich in de doorsnee mens doet kennen als de menselijke ego, de gewone alledaagse zetel van zijn bewustzijn.
Wanneer de dood intreedt, raken de sterfelijke en stoffelijke delen in een toestand van vergetelheid, terwijl de Reïncarnerende Ego de beste en nobelste geestelijke herinneringen van de gestorven mens meevoert naar devachan (zie aldaar) of de hemelwereld, van post mortem rust en herstel, waar de ego in de schoot van de monade (of van de monadische essentie) verblijft in een toestand van de volmaaktste en opperste gelukzaligheid en vrede, en voortdurend in zijn eigen zalige verbeelding alle onvervulde geestelijke verlangens en wensen van het juist afgesloten leven overziet en sublimeert, verlangens die door zijn natuurlijke scheppende vermogens automatisch worden opgewekt in de entiteit die nu in devachan is.
Maar de monade waarover hierboven is gesproken, gaat in haar omzwervingen vanaf de aarde van sfeer tot sfeer en draagt de Reïncarnerende Ego, of wat we ter vereenvoudiging het kind van de aarde kunnen noemen, in haar schoot met zich mee, waar deze Reïncarnerende Ego in een toestand van volmaakte gelukzaligheid en vrede verkeert, totdat de tijd komt, dat hij, na door alle onzichtbare gebieden te zijn heengegaan die door causale banden met onze eigen planeet zijn verbonden, weer langzaam naar de aarde “afdaalt” door deze hogere tussenliggende sferen. Tegelijkertijd begint de Reïncarnerende Ego langzaam weer tot zelfbewuste activiteit te ontwaken. Geleidelijk voelt hij, zonder zich er in het begin van bewust te zijn, de aantrekkingskracht naar de aarde, die voortkomt uit de karmische zaden van gedachten, emoties en impulsen die in het voorafgaande leven op aarde waren gezaaid en nu beginnen te ontwaken; en naarmate deze aantrekkingskracht groter wordt, met andere woorden, naarmate de Reïncarnerende Ego steeds meer ontwaakt, ondervindt hij de dominerende invloed van een sterke psychomagnetische aantrekking die hem naar de aardse sfeer trekt.
Tenslotte komt het moment dat hij sterk wordt aangetrokken tot die familie op aarde, waarvan de karmische aantrekkingskracht of de karmische staat of omstandigheden het dichtst zijn eigen karaktertrekken benaderen; en dan begeeft hij zich in, of hecht zich door de psychomagnetische aantrekking aan het menselijk zaad, dat daarna uitgroeit tot het lichaam van de toekomstige mens. Aldus vindt reïncarnatie plaats en ontwaakt de Reïncarnerende Ego opnieuw in een leven op aarde in het lichaam van een klein kind.