Een Monade is een geestelijke entiteit, die voor ons mensen ondeelbaar is; het is een goddelijk-geestelijk levensatoom, maar ondeelbaar omdat zijn essentiële karakteristiek, zoals wij mensen ons die voorstellen, homogeniteit is; terwijl dat van het stoffelijk atoom, waarboven ons bewustzijn zich beweegt, deelbaar, een samengesteld heterogeen deeltje is.
Monaden zijn eeuwige, een eenheid vormende, individuele levenscentra, bewustzijnscentra, onsterfelijk gedurende een zonnemanvantara, daarom eeuwig, ongeboren, onvergankelijk. Bijgevolg is iedere zodanige Monade — en hun aantal is oneindig — het middelpunt van het Al, want het Goddelijke of het AL is DAT, waarvan het centrum overal is en zijn omtrek of omgrenzing nergens.
Monaden zijn geestelijk-substantiële entiteiten, uit zichzelf levend en bewegend, zelfbewust, in een oneindig aantal verschillende graden, de uiteindelijke elementen van het heelal. Deze monaden brengen andere monaden voort, zoals één zaad vele andere zaden zal voortbrengen; aan ieder van deze monaden ontspringt in de loop van de onbegrensde tijd een schare van levende entiteiten, en elk van deze monaden is de bron of ouder, waar alle andere mee zijn verbonden en waaraan ze ontspringen.
Iedere Monade is een zaad, waarin alle krachten die deel uitmaken van zijn goddelijke oorsprong latent aanwezig zijn, dat wil zeggen, ongemanifesteerd; en evolutie bestaat uit de groei en ontwikkeling van al deze zaden of kindmonaden, waardoor het universele leven zichzelf in ontelbare wezens tot uitdrukking brengt.
Als de Monade in de stof afdaalt, of beter als haar straal — een van de ontelbare stralen die eruit voortkomen — de stof binnendringt, brengt ze uit zichzelf door afscheiding en daarna door uitscheiding op elk van de zeven gebieden waar ze doorheen gaat, haar verschillende voertuigen voort, die alle worden overschaduwd door het Zelf, hetzelfde Zelf in u en in mij, in planten en in dieren, in feite in al wat is en tot die hiërarchie behoort. Dit is het Ene Zelf, het Hoogste Zelf of Paramātman van de hiërarchie. Het verlicht en volgt iedere individuele Monade en al de scharen van stralen — of kindmonaden van de laatste. Elk van deze monaden is een geestelijk zaad uit de vorige manvantara, dat zich in deze manvantara als een Monade manifesteert; en deze Monade straalt al haar voertuigen uit door secretie en daarna excretie. Het eerste van deze voertuigen is de geestelijke ego, de weerspiegeling of kopie in het klein van de Monade zelf, maar geïndividualiseerd door de manvantarische evolutie, die als een voertuig de monadische straal “meevoert” of “draagt”. Deze laatste kan niet rechtstreeks in contact komen met de lagere gebieden, omdat ze deel uitmaakt van de monadische essentie zelf, die een nog verhevener straal is van de grenzeloze Oneindigheid, bestaande uit een oneindige veelheid in eenheid.