Occulte woorden tolk

G. de Purucker (1981)

Gepubliceerd op 03-03-2025

Devachan

betekenis & definitie

Een samengesteld Sanskriet-Tibetaans woord: deva — een “god”; chan — “streek”, “gebied”, “land”; het kan worden vertaald als goden-land, goden-gebied, goden-streek. Het is de toestand tussen aardse levens die de menselijke entiteit, de menselijke monade ingaat en waar ze in rust en gelukzaligheid verblijft.

Wanneer na de dood van het stoffelijk lichaam de “tweede dood” intreedt — want er is vele malen van dood sprake, dat wil zeggen van verwisseling van voertuig door de ego — wordt door het hogere deel van het menselijk wezen alles wat naar dit hogere streeft opgenomen en wordt dit “alles” meegevoerd naar Devachan, zodat nu ātman, te zamen met buddhi en het hogere deel van manas, de geestelijke monade van de mens uitmaken. Devachan als toestand heeft geen betrekking op de hoogste, hemelse of goddelijke monade, maar alleen op de tussenliggende beginselen van de mens, op de persoonlijke ego, of de persoonlijke ziel in de mens, overschaduwd door ātman-buddhi. Er zijn vele graden in Devachan: de hoogste, de tussenliggende en de laagste. Toch is Devachan geen plaats maar een toestand, de toestand waarin wezens verkeren als ze zich in die geestelijke omstandigheden bevinden.

Devachan is de verwezenlijking van alle niet verwezenlijkte geestelijke verwachtingen uit de laatste incarnatie en de vervulling van alle geestelijke en intellectuele verlangens, die in deze laatste incarnatie geen gelegenheid tot verwezenlijking hebben gevonden. Het is voor de menselijke ziel een periode van onuitsprekelijke vrede en gelukzaligheid, die voortduurt totdat haar rusttijd voorbij is en de fase van het herstel van haar eigen krachten is afgesloten.

In de devachanische toestand rust de reïncarnerende ego in de schoot van de monade (of van de monadische essentie) in een toestand van volmaakte en opperste gelukzaligheid en vrede, waarin hij in zijn eigen gelukzalige verbeelding alle onvervuld gebleven geestelijke en intellectuele mogelijkheden van het zojuist beëindigde leven telkens weer overziet en sublimeert — mogelijkheden die de devachanische entiteit automatisch worden ingegeven door de natuurlijke scheppende vermogens van de ego.

De mens is hier niet langer een viervoudig wezen van substantie-beginselen (want de “tweede dood” heeft plaatsgevonden, zie aldaar) maar is teruggebracht tot de monade met de reïncarnerende ego rustend in haar schoot, en is derhalve een geestelijke drieëenheid.

< >