Zoals het woord in de theosofie wordt gebruikt betekent het het “loswikkelen”, “ontvouwen” of “zich ontrollen” van latente krachten en vermogens die het wezen van nature bezit en die onlosmakelijk met hem zijn verbonden, zijn eigen wezenskenmerken of, meer algemeen gesproken, de krachten en vermogens van zijn eigen karakter: het Sanskrietwoord voor dit laatste begrip is swabhāva (zie aldaar). Evolutie betekent dus niet dat alleen de ene steen aan de andere wordt toegevoegd, dat alleen de ene ervaring zich stapelt op de andere, of dat een verandering volgt op andere veranderingen — stellig niet; want dat zou de mens en andere entiteiten tot niets anders maken dan opeenhopingen van onsamenhangende, losse delen, zonder wezenlijke eenheid en zonder enig samenbindend beginsel.
In de theosofie betekent Evolutie dat de mens (evenals trouwens alle andere zich ontwikkelende wezens) alles in zich heeft wat de kosmos heeft, daar hij er een onafscheidelijk deel van is. Hij is het kind ervan; men kan de mens niet van het heelal scheiden. Alles wat in het heelal is, is in hem, latent of actief, en evolutie is het te voorschijn brengen van wat innerlijk aanwezig is; en verder is dat wat wij het omringende milieu noemen, de omstandigheden — de natuur, om het gewone woord te gebruiken — niets anders dan het arbeidsterrein waarop en waarin deze inherente eigenschappen functioneren, waarop ze inwerken en waarvan ze de corresponderende reactie ontvangen, en deze acties en reacties worden voor de evoluerende entiteit steeds weer een prikkel of aansporing tot verdere manifestaties van energie.
In geen enkele richting bestaan er grenzen waar men zou kunnen zeggen dat de Evolutie begint of waar men zich het einde ervan kan voorstellen; want volgens de theosofische opvatting is Evolutie niets anders dan het proces dat de bewustzijnscentra of monaden volgen wanneer ze, bij wijze van spreken, van eeuwigheid tot eeuwigheid de weg van onophoudelijke groei gaan, die geen begin en geen einde kent.
Groei is de sleutel tot de ware betekenis van de theosofische evolutieleer, want groei is slechts één bijzonder aspect van het algemene proces van de ontplooiing van vermogens en organen, dat in het gebruikelijke woord Evolutie besloten ligt. Het enige verschil tussen “Evolutie” en “groei” is dat het eerste woord een algemene term is, terwijl met het laatste een bijzonder en bepaald stadium in dit natuurproces wordt bedoeld.
Evolutie is een van de oudste begrippen en leringen van de Archaïsche Wijsheid, hoewel het begrip in oude tijden gewoonlijk met het woord emanatie werd aangeduid. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen deze twee woorden, een belangrijk onderscheid, maar dat is eerder het gevolg van de beschouwingswijze dan van een werkelijk fundamenteel verschil. Voor theosofen is emanatie beslist een duidelijker en juister woord om te gebruiken dan Evolutie, maar helaas wordt “emanatie” in het Westen zo slecht begrepen dat men noodgedwongen de algemeen erkende term gebruikt om het proces van innerlijke groei te beschrijven, dat zich voltrekt en manifesteert in de verschillende stadia van de zich ontwikkelende entiteit. Daarom zijn theosofen, strikt genomen, eerder emanationisten dan evolutionisten; uit deze opmerking wordt meteen duidelijk dat een theosoof geen Darwinist is, al geeft hij toe dat er in bepaalde secundaire en tertiaire opzichten en bijzonderheden enige waarheid schuilt in de theorie die Charles Darwin van de Fransman Lamarck overnam en bewerkte. In de theosofie is de sleutel tot de betekenis van het begrip Evolutie dan ook de volgende: de kern van iedere organische entiteit is een goddelijke monade of geest, die zijn vermogens en krachten door de eeuwen heen tot uitdrukking brengt door middel van verschillende voertuigen, die veranderen doordat ze door de eeuwen heen verbetering ondergaan. Deze voertuigen zijn niet alleen stoffelijke lichamen, maar ook innerlijke dragers van bewustzijn die te zamen de hele constitutie van de mens vormen, die zich uitstrekt van de goddelijke monade, via de tussenliggende bewustzijnsgebieden, tot het stoffelijk lichaam. Het evoluerende wezen kan alleen datgene worden of tot uitdrukking brengen wat het in diepste wezen al is — daarom is Evolutie het naar buiten brengen of ontplooien van wat tevoren innerlijk al bestaat, actief of latent.
(Zie INVOLUTIE).