(Sanskriet). Een samengesteld woord dat is afgeleid van de wortel bhū, die “worden” betekent — niet zozeer “worden” in de passieve zin, maar meer iets “worden”, “uitgroeien tot” iets.
Het zogenaamde voornaamwoordelijke voorvoegsel swa betekent “zelf”; daarom heeft het zelfstandige naamwoord de betekenis van “zelf-wording”, “zelf-voortbrenging”, “zelf-groei” tot iets. Toch kunnen we niet zeggen dat het wezenlijke of fundamentele of integrale Zelf, hoewel dit voortdurend zijn eigen verheven pad van evolutie volgt, de veranderingen of fasen ondergaat die zijn voertuigen doormaken. Evenals de monaden, evenals het Ene, zendt het fundamentele Zelf — dat tenslotte praktisch hetzelfde is als de Ene Monadische Essentie — een straal van zichzelf omlaag in iedere organische entiteit, zoals ook de zon een straal van zichzelf in de omringende “duisternis” van het zonneheelal zendt.Swabhāva heeft twee algemene filosofische betekenissen: ten eerste, zelf-verwekking, zelf-voortbrenging, zelf-wording, waarbij de algemene gedachte is dat er in de natuur geen louter mechanische of zielloze activiteit bestaat die ons tot aanzijn brengt, want wij brachten onszelf voort, in en door de natuur, waarin we deel uitmaken van de bewuste krachten en daarom zijn we onze eigen kinderen. De tweede betekenis is dat iedere bestaande entiteit het resultaat is van wat ze werkelijk geestelijk is in haar eigen hogere natuur; ze brengt datgene voort wat ze zelf innerlijk is en niets anders. Een bepaald ras bijvoorbeeld is en blijft dat ras zolang het speciale ras-swabhāva in het ras-zaad blijft en zich aldus manifesteert. Hetzelfde is het geval met een mens, een boom, een ster, een god — en wat al niet!
Wat maakt dat een roos altijd een roos voortbrengt en geen distels of madeliefjes of viooltjes? Het antwoord is heel eenvoudig, maar zeer diepzinnig. Het komt door haar Swabhāva, de essentiële natuur in en van het zaad. Zijn Swabhāva kan alleen datgene voortbrengen wat het zelf is, zijn eigen essentiële karakteristiek, zijn eigen innerlijke natuur. Kortom, Swabhāva kan de wezenlijke individualiteit van iedere monade worden genoemd, die haar eigen kenmerken, kwaliteiten en type tot uitdrukking brengt door zelfgeleide evolutie.
Het zaad kan niets anders voortbrengen dan wat het zelf is, wat erin besloten ligt; en dit is het hart en de kern van de leer van Swabhāva. Het terrein dat deze leer in filosofisch, wetenschappelijk en religieus opzicht bestrijkt is eenvoudig onbegrensd; ze is van het grootste belang. Bijgevolg brengt ieder individueel Swabhāva, als zijn eigen bijzondere voertuigen, zijn verschillende swarūpa’s voort, karakteristieke lichamen of beelden of vormen waarin het zich tot uitdrukking brengt. Het Swabhāva van een hond bijvoorbeeld brengt het hondelichaam voort. Het Swabhāva van een roos brengt een roos voort, het Swabhāva van een mens de vorm of het beeld van een mens en het Swabhāva van een godheid of een god brengt zijn eigen swarūpa of karakteristiek voertuig voort.