Bij deezen naam was, in vroegere dagen, in de Stad ‘s Hertogenbosch, een Maaltijd bekend, welke aldaar lijks plagt gehouden te worden, en op welken, onder andere spijzen, een Zwaan wierdt opgedischt. Van de aanleiding en den oosprong dier gewoonte ontmoeten wij, bij de naaspoorers der Vaderlandsche Oudheden en Gebruiken, het volgende verhaal.
In de gemelde Stad 's Hertogenbosch woonden twee aanzienlijke en vermogende Edellieden. De naam des eenen, woonende op het Steenen Huis Moriaan, was JACOB KOPTITEN; die des anderen, die in het Huis Rodenburg zijn verblijf hielde, HENRIK BECQUERLING, of, gelijk anderen hem noemen, BECKENDYN. Geruimen tijd leefden deeze Edellieden in minnelijke verstandhouding en aangenaame vriendschap. Een ongelukkig misverstand verbrak die liefdekoord; eene doodlijke vijandschap verving de plaats der voorafgaande wederkeerige genegenheid. Zelden liggen Grooten en Aanzienlijken overhoop, of lieden van mindere klasse, door afhankelijkheid of zucht tot eigen belang genoopt, trekken partij in den twist, dikmaals meer uit vooroordeel of uit blinde onderwerping, dan uit rechte weetenschap, of uit bezef van de regtvaardigheid der zaake, welke zij zich vermeeten aan te kleeven. Zo ging het te 's Hertogenbosch. Zo hoog liepen de oneenigheden, dat de leden van wederzijdschen aanhang van woorden, meer dan eens, tot feitelijkheden kwamen, die het burgerbloed deeden stroomen.
Met leedweezen aanschouden veele welgezinde burgers de verwijdering der gemoederen en hoogloopende oneenigheden. Elk wenschte dat aan dezelve een einde mogt gemaakt worden; doch alle deeze vergenoegden zich met wenschen, zonder dat iemand onder deeze kloekmoedigheids genoeg bezat, of een middel wist uit te denken, om aan de bevrediging met vrugt te kunnen arbeiden. Een vermogend burger ondernam, ten langen laatste, die moeilijke, doch heilzaame taak, in de hoop van gelukkig te zullen slaagen. ’t Is te denken, dat hij, vooraf, onder de hand, de gemoederen eenigzins zal hebben voorbereid, eer hij den stap waagde, die den weg tot vrede zoude baanen. Hoe ’t zij, den tijd, aan vrolijke feesthoudingen, onder de leden der Roomsche Kerke, toegewijd, te baate neemende, nodigde hij, op eenen Vastenavond, de twee geschilvoerende en overhoopliggende Edellieden op een vriendlijken Maaltijd; om het feest te meer luisters bij te zetten, en, waarschijnlijk, ook om door het aanzien des Gasten in zijn doelwit gelukkiger te slaagen, waren eenige leden der Regeeringe van 's Hertogenbosch in de zamenkomst tegenwoordig. Dezelve hadt de bedoelde uitwerking; de twee Edellieden, den lang gevoedden wrok vergeetende, reikten elkander de hand van broederschap, en verzegelden de herstelde vriendschap door het verwisselen van eene rijklijke teuge.
Onder andere Spijzen hadt de Vredemaaker eenen Zwaan doen opdisschen. Groot en algemeen was de blijdschap, welke de herstelde peis door de Stad verspreidde. In gevolge daar van wierdt een aantal Burgers te raade, jaarlijks eenen Vriendenmaaltijd te vieren ter gedagtenisse van den herstelden vrede, en om tevens, indien bij zommigen eenige zaaden van afkeerigheid of onmin mogten schuilen, derzelven uitbotting in tijds te verhinderen. Naar het voorbeeld van den Vredelievende Bosschenaar, was een Zwaan altijd de hoofdschotel. Om aan de jaarlijksche zamenkomst te meer kragts en vastigheids te geeven, kwam men op den heilzaamen inval tot het oprijten van eene Broederschap, die den naam van ZWAANENBROEDERS aannamen.
Daar veelen na de eer van deelgenootschap dongen, groeide de Broederschap, meer en meer, in getal van leden, tot merkelijk voordeel van eensgezindheid en liefde der Gemeente en Burgerije van ’s Hertogenbosch. ZWAANENMAAL was de naam, waar mede men de vriendschap en goed verstand kweekende jaarlijksche zamenkomst betitelde. Het jaar van de oprigtinge der Broederschap is ons niet gebleeken. Men wil dat dezelve heeft stand gehouden tot in den Jaare 1566. De opkoomende en hand over hand toeneemende burger- en godsdiensttwisten van dien tijd, zullen, veelligt, de Broeders hebben doen uit elkander gaan. Naar het verhaal van zommigen zouden drie Paussen, MARTINUS DE V, EUGENIUS DE IV en INNOCENTIUS DE VIII, de Broederschap met hun gezag bekragtigd hebben.
Zie K. VAN ALKEMADE en Mr. P. VAN DER SCHELLING, Nederl. Dischplegtigheden.