De Zwaan, om zijne plumaadje, gestalte en houding, onder de edelste Watervogels met regt eener plaatze waardig, was al van ouds vermaard. Veel werks maakten, ten allen tijde, de Nederlanders van dien grootmoedigen Vogel.
Van hier dat het houden van eene Zwaanendrift als een bijzonder Voorregt van deeze en geene Steden, adelijke Gestigten of bijzondere persoonen, wierdt aangezien. Zie hier eenige bijzonderheden, welke wij, omtrent het Zwaanenregt, in ‘s Lands Geschiedenissen ontmoet hebben. ’Er is eene Resolutie der Staaten van Zeeland, bij welke dezelve vastgesteld en gewillekeurd hebben, onder andere, dat, binnen hun Graafschap of Provincie, alleen zodanige In- en Opgezetenen het regt en de vrijheid zouden hebben tot het houden van Zwaanen, die honderd Gemeten of vijftig Morgens Lands in eene Parochie in eigendom bezaten; die, zonder zodanigen eigendom, zich aanmatigden, Zwaanen te houden, verbeurden dezelve, en moesten nog daarenboven met veertig Ponden geboetstraft worden. Zo veele zorge droeg men, in Holland, voor het leeven, het onderhoud en de zuiverheid van den Zwaan, dat, in verscheiden distrikten, met naame in Delfland, Schieland en Rhijnland, van wegen ‘s Lands Staaten, daar toe een afzonderlijk Amptenaar, meestal uit ’s Lands Edelen verkoozen, wierdt aangesteld. Hij voerde den titel van Pluimgraaf.
Het doen zuiveren en schoonhouden der groote Wateren, en het wegneemen van het Kroos, was eene zijner amptverrigtingen. Al van ouds was het Ampt van Pluimgraave, als een bijzonder Voorregt, aan het oudadelijk Geslagt van Wassenaar verknogt. Met opzigt tot de Hoogheemraadschappen van Delfland en Rhijnland, wierdt dit Ampt, in den Jaare zestienhonderdzesënzestig, door de Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, als een onversterflijk Erfleen, opgedraagen aan den Hoogedelen Heere JACOB VAN WASSENAAR VAN OBDAM, Gouverneur van de Willemstad. De Heeren VAN NAALDWYK waren erflijke Pluimgraaven van het Hoogheemraadschap van Schieland.
Aan den Heere VAN POELGEEST wierdt, volgens Besluit der Staaten van Holland en Westfriesland, gedagteekend den tweeden Januarij des Jaars 1590, toegestaan het Voorregt, om eene Drift van twee paaren Zwaanen te mogen houden. Zo was ook aan het Huis te Leeuwen, in Rhijnland, onder het Ambagt van Alphen gelegen, het voorregt verknogt, om insgelijks twee paaren Oude Zwanen, met de Jongen, te mogen voeden, en te drijven in den Rhijn, en het Water tusschen Zwammerdam en Leiden. Aan de Provincie van Holland was het uitgeeven van dusdanig een Voorregt niet bijzonder eigen. Het Huis te Ruwiel, in het Sticht van Utrecht, ondanks het verval van deszelfs uitwendig aanzien en luister, heeft de Geregtigheid van Zwaanedrift, de Jagt en andere voordeelen, nog lang behouden.
Ten blijke van de oplettendheid, welke ‘s Lands Regenten aan het instandhouden der Zwaanen besteed hebben, kunnen, onder andere, dienen, de Resolutien, Plakaaten en Ordonnantiën, van tijd tot tijd, door dezelven vastgesteld en afgekondigd. Op den achttienden Maij des Jaars vijftienhonderd achtenveertig verboodt Keizer KAREL DE VYFDE, in zijne hoedanigheid van Graave van Holland en Zeeland, onder bedreiging van zekere boete, eenige gemerkte Zwaanen te vangen, of te schieten. In die zelfde hoedanigheid herhaalde KARELS Zoon, Koning PHILIPS DE II, dit Verbod, bij een Bevelschrift van den dertienden April des Jaars vijftienhonderdachtënveertig.
Bij manier van Ampilatie wierdt dit Verbod tot verscheiden andere bijzonderheden uitgebreid. Dus behelsde het Bevelschrift het verbod, om Zwaanen door Honden te laaten jaagen, of bijten, derzelver Jongen, of de Eijeren te rooven, de Zwaanerijen te verontrusten, dezelve te verjaagen, en met boog of bus ’er op te schieten; voorts zo min wilde als tamme Zwaanen, geteekend of ongeteekend, zonder hoofden, veeren of pooten, ter markt of te koop te brengen, of aan iemand ten geschenke te geeven, zonder eene verklaaring en bewijs, van wien dezelve afkomstig waren, of aan wien zij hadden toebehoord.
Verscheiden Steden, en onder andere Haarlem, hebben op het schieten, beleedigen, vangen, en verjaagen der Zwaanen, strafoeffening, naar bevinding van zaaken, gesteld; zijnde zelf de Ouders voor de Kinderen, de Meesters voor hunne Knegts of Bedienden aansprakelijk.
Volgens eene nieuwe Uitgave, van den Jaare zeventienhonderdacht, is ook deeze Keure van Haarlem vernieuwd, en merkelijk verzwaard. Bij alle het bovenstaande voegen wij nog een merkwaardig Vonnis, op den tweeëntwintigsten December des Jaars vijftienhonderddrieënvijftig gestreken, tusschen den Heere VAN WASSENAAR, als Pluimgraaf van Rhijnland, en Heere JAN OEM VAN WYNGAARDEN, eigenaar van het Slot Kroonenburg. Uit dit Vonnis blijkt dat al wie een Zwaan uit het Water haalde, of aan eenen anderen ontroofde, gehouden was, denzelven op te hangen in eene groote Kamer, ter hoogte van eenen voet boven den grond, en voorts den Vogel zo lang met goede roode Tarwe te overstorten of begieten, tot dat dezelve daar mede geheel bedekt was; blijvende vervolgens de Tarwe verbeurd aan den Pluimgraave.
Zie A. MATTHÆUS, de Nobilitate; P. MERULA, van de Wildernissen; S. VAN LEEUWEN, Inleiding tot de Kostumen van Rhijnland; JUNII Batavia; PARS, Katwijksche Oudheden.