YSSEL, in onderscheiding van den bovengemelden, de Goudsche, of ooit wel, meer algemeen, de Hollandsche Yssel genaamd, neemt zijnen oorsprong uit de Lek, een weinig beneden Vreeswijk of de Vaart; doch is van den Lekstroom afgescheiden, door middel van eenen Dam, om welken te mogen leggen, reeds in den Jaare 1285 verlof was gegeeven. In deezen Dam ligt een Sluis of Duiker, door welke de Yssel, ondanks deeze opstopping, nog al eenig water uit de Lek ontvangt.
Den meesten toevoer van water, egter, bekoomt de Stroom uit de Vaart, of den Vaartschen Rhijn, in welken, een weinig boven Jutfaas, een Sluis gelegd is, de Doorslag genaamd, door welke het water, uit den Vaartschen Rhijn, langs eene Vaart, die al voor honderden van jaaren door het Geregt van het Gein of Oude Gein gegraaven is, boven Ysselstein, gebragt wordt in den Yssel; die hooger op, tot aan de Lek, meer niet dan een Sloot gelijkt, doch hier bevaarbaar wordt, en de gemeenschap tusschen de Lek en den Yssel open houdt. Ook wordt ’er, wanneer de Sluis van den Vaartschen Rhijn geslooten wordt gehouden, van Utrecht, door het Gein, langs den Yssel, op Rotterdam gevaaren. Van Ysselstein loopt de rivier langs Montfoort en door Oudewater; vormende dezelve, ter laatstgenoemde plaatze, eene ruime doorvaart, die, door Linschoten, na Woerden en verder in den Rhijn loopt; door welke, en andere mindere wateringen hier omstreeks, veele der omliggende Landen en Polders bewaterd worden. De Yssel, vervolgens, van Oudewater, langs Haastrecht, voortstroomende, bereikt eindelijk Gouda, verkrijgt aldaar eene aanzienlijke breedte, en legt alzo den grond des bloeis van den binnenlandschen scheepvaart in die Stad. Door Gouda loopende, formeert de Yssel het water, bij den naam van de Gouwe bekend, ’t welk van daar voorbij het Dorp Boskoop voortloopende tot aan de Goudsche Sluis, door middel van die vermaarde Waterkeeringe van het Rhijnwater wordt gescheiden. De Yssel, intusschen, aan eene andere zijde van Gouda voortvlietende, loopt tusschen Moordrecht en Gouderak door, voorbij Oudekerk en langs Kapelle aan den Yssel; tot dat hij eindelijk, een weinig laager tegenover Ysselmonde, zich met de Merwe vereenigt, en aldaar zijnen naam verliest. Voor ’t overige heeft de Yssel dit bijzonders, dat zij, even als de Zee, aan Ebbe en Vloed onderhevig is. Nogthans heeft zij, bij het ebben of vallen, geen meer gevolg van water, dan de Vloed daar in heeft gedreeven, of de binnenlanden uitgeeven. Aan deeze oorzaak moet het worden toegeschreeven, dat het drabbige opperwater, 't welk ’er door den Vloed binnen koomt, meer bezinkt dan in de sterk afloopende rivieren. Van hier dat de klei, welke van den bodem der riviere wordt opgebaggerd, veel bekwaamer is tot het bakken van steenen, als zijnde zuiverder dan andere klei, die meer aan de lucht bloot gesteld, en met ongelijkslagtige deelen is vermengd. De Steenovens, langs den Yssel in menigte opgerigt, leveren hier door overvloed van gebakken steenen. Eindelijk ontmoet men, langs de Rivier, verscheiden aanzienlijke Dorpen: de voornaamste zijn Ysselmonde, Ouderkerk op den Yssel en Krimpen op den Yssel, de beide laatste, in onderscheiden van andere Dorpen van dien naam, aldus geheeten. Dat de Baronnie en het Stedeken Ysselstein van den Stroom hunnen naam ontleend hebben, zullen wij hier naa, ter bekwaame plaatze, aanmerken.
Zie H. JUNIUS, Batavia; OUDENHOVEN, Beschrijving van Zuidholland; J. LE FRANCQ VAN BERKHEY, Natuurlijke Historie van Holland.