Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Ysselstein

betekenis & definitie

YSSELSTEIN, eene Stad, in de Baronie van dien naam, niet verre van de grenzen des Stichts van Utrecht, ongeveer twee uuren gaans ten Zuidwesten van de Stad van dien naam, en omtrent half zo verre in het Noordwesten van Vianen. Zij voert haaren naam gedeeltelijk naar de Yssel. Die van Stein, het welk een Steenen Huis, Kasteel of Tooren, zo wel als een openbaare Gevangenis beteekent, zal naar alle waarschijnlijkheid eerst aan het Slot eigen geweest, en naderhand aan de daar by gebouwde Stad en de Landstreeke gemeen geworden zijn. Van dit Slot weet men den tijd der opbouwinge niet; doch volgens onze gedagten mag men met reden onderstellen dat dit, of een ander Kasteel, hier reeds voor den Jaare 1144 zal gestaan hebben; dewijl men in dit jaar van eenen Heer van Ysselstein gemeld vindt.

Het staat nog gedeeltelijk ter zijde van de Stad, en is alleen door derzelver Graft daar van afgescheiden. Het bestondt uit verscheiden Gebouwen, die meest afgebroken zijn, en het overige is tot een wooning voor den Drossaard bekwaam gemaakt. De Stad, die met Graften en Wallen omringd is, en door welke een Graft loopt, die de Haven genaamd wordt, is langwerpig gebouwd, en heeft twee Poorten, de Ysselpoort en de Benskooper Poort. De Hoogleeraar BOXHORN getuigt, dat de Stad, in den Jaare 1390, met Muuren en Poorten omvangen is, door ARNOUD VAN EGMOND, Heere van Ysselstein ; doch de Oude Hollandsche Kronijk meldt van eene Belegering der Stede Ysselstein in den Jaare 1349, door den Maarschalk van het Sticht, tegen ARNOUD VAN YSSELSTEIN; die, naa dat de Stad vijf weeken bestormd was, dezelve overgaf. Hier uit is bedenkelijk of de Muuren en Poorten niet kunnen herbouwd zijn. BEKA spreekt ten aanzien van dit geval enkel van Ysselstein, zonder te onderscheiden of dit het Slot of de Stad raakte; maar dewijl hij er bij voegt, dat alle die van Ysselstein den Bisschop hulde zweeren moesten, schijnt men het wegens de Stad te moeten verstaan. Wegens de Heeren van Ysselstein schijnt het zeker, dat ‘er geen ouder bekend zijn, dan die uit den Huize van AMSTEL zijn gesprooten. BERTRADE VAN YSSELSTEIN huwde aan GYSBRECHT VAN AMSTEL, en bragt de Heerlijkheid in dien Stam. Deeze GYSBRECHT liet, behalven zijnen Zoon, meede GYSBRECHT genaamd, en berugt door den tweespalt tegen Graave FLORIS DEN V, verscheiden andere Zoonen naa, waar onder ARENT, die als een jonger Zoon de Heerlijkheid van Ysselstein tot zijn aandeel verkreeg, en ’er den naam van voerde. Men zou met reden mogen gissen, dat hij geen deel hadt in de zamenzweering tegen Graaf FLORIS, of immers niet in den gepleegden moord, dewijl wij niet vinden dat zijne Goederen verbeurd gemaakt wierden: ten zij men stelle, dat het Leenregt van den Bisschop van Utrecht over Ysselstein ten dien tijde volkomen erkend wierdt ; ’t welk egter zeer twijfelagtig is. Men wil dat ARENT in den Jaare 1298 overleedt, en de Heerlijkheid naliet aan zijnen Zoon GYSBRECHT. Maar deeze tijd van zijn overlijden strijdt tegen het Verhaal der Oude Kronijkschrijvers, welke getuigen dat GYSBRECHT VAN YSSELSTEIN, als Maarschalk en Regter in den Lande van den Bisschop van Utrecht, reeds in den Jaare 1297, aan Graaf JAN van Holland weigerde, Hollandsch Krijgsvolk op zijn Slot Ysselstein te leggen, om den Bisschop te beoorlogen: waarom de Graaf toornig, deezen GYSBRECHT deedt vangen en zijn Slot belegerde; ’t welk door zijn Vrouw BERTRADE of BEATRIX jaar en dag verdedigd wierdt, maar eindelijk moest overgegeeven worden, door gebrek van voorraad, en op voorwaarde, dat de helft der bezetting, daar ’t lot op vallen zou, aan den wil des Graaven zou gelaaten worden, welke hij allen deedt onthoofden.

De Graaf schonk de Heerlijkheid aan WOLFAART VAN BORSSELEN, zijnen gunsteling. Naderhand gaf WILLEM DE GOEDE, Graaf van Henegouwen, en de III van deezen naam van Holland, in den Jaare 1308, ter bede van GUIDO VAN HENEGOUWEN, Bisschop van Utrecht, de Heerlijkheid weder te leen aan GYSBRECHT, en aan ARENT zijnen Zoone bij opvolging, als meede aan deezes Nakomelingen, zelfs in de vrouwlijke Linie. In den Jaare 1330, vergunde hij, dat de Dogter van deezen ARENT, GUYOTTE of GUIDYN VAN YSSELSTEIN, de Heerlijkheid van Ysselstein zoude mogen nalaaten aan haare Kinderen, in huwlijk verwekt bij JAN VAN EGMOND: waar door de Heerlijkheid gekoomen is aan ARENT VAN EGMOND, zo dat het Geslagt der Bezitters van Ysselstein uit den Huize VAN AMSTEL in de regte Linie met GUYOTTE schijnt uitgestorven. ARENT VAN EGMOND overleedt in den Jaare 1409, in den ouderdom van tweeënzeventig jaaren. Uit het Nageslagt van deezes jonger Zoon WILLEM, uit wiens Stam MAXIMILIAAN VAN EGMOND gesprooten is, geraakte de Heerlijkheid van Ysselstein aan den Prinse van Oranje, WILLEM DEN I, door zijn huwelijk met ANNA, de Erfdogter van MAXIMILIAAN. Onder de Heerschappij van den gemelden Heere WILLEM VAN EGMOND, stondt de Stad Ysselstein een zwaare belegering uit van hertog WILLEM VAN BEIEREN, Graave van Holland. De reden hier van was, dat JAN VAN EGMOND, Broeder van den Heere van Ysselstein, die schuldig gehouden wierdt aan verraad tegen Hertog WILLEM, uit den Lande gebannen en na Ysselstein gevlugt was, daar men hem herbergde.

Door de Vrienden der EGMONDEN wierdt egter een Verdrag bewerkt, en bedongen, dat de Heeren VAN EGMOND uit de Stad en uit Holland zouden trekken, behoudens hunne Haave en Goederen, en een jaarlijksche uitkeering door den Hertog ten behoeve van WILLEM VAN EGMOND, Heere van Ysselstein, en van zijne Moeder JOLENTE VAN LYNINGEN. Dit gebeurde omtrent den Jaare 1415. Naa den dood van Hertog WILLEM VAN BEIEREN, in den Jaare 1417, poogde Heer WILLEM VAN EGMOND weder in ’t bezit van Ysselstein te geraaken, en was reeds binnen gekoomen, maar wierdt ’er weder uitgedreeven, door den aanhang van Vrouw JAKOBA, welke aan die van Utrecht en Amersfoort de Stad tot hunnen wille gaf: zo dat ze verwoest en verbrand wierdt, en alleen de Kerk en ’t Klooster verschoond.

In het volgende jaar wierdt het weinige, dat ’er overgebleeven was, behalven de Geestelijke Gebouwen, nog verder vernield. Hoe Heer WILLEM weder in het bezit van Ysselstein geraakt is, hebben wij niet kunnen naspooren. Maar in den Jaare 1466, in twist geraakt met ADOLF VAN GELDER, wierdt de Stad wederom belegerd en verbrand. De Hertog van Kleef met een groote Heirmagt in Holland getoogen, wilde de Stad in den Jaare 1482, wederom overmeesteren, en pleegde hier rondsom veel geweld; doch moest met groot verlies aftrekken. Dit zelfde gebeurde mede aan die van Utrecht, welke de Stad, in den Jaare 1411, hebben getragt te overweldigen, doch naa een beleg van drie maanden, door Heere FLORIS VAN YSSELSTEIN wierden weggedreeven. Zedert vinden wij geene andere merkwaardige gebeurtenissen wegens de Stad Ysselstein aangeteekend, dan dat de Franschen dezelve in den Jaare 1672, toen zij geen tegenstand kon bieden, bemagtigd hebben.

In de Stad worden ruim driehonderd Huizen geteld. Zij wordt veel bewoond van lieden, die elders door hunnen vlijt bekwaame middelen vergaderd hebben om een stil leven te leiden, en hier hunne rust zoeken. Onder de neeringen en handwerken vindt men ’er geene, die bijzonderlijk aan een Plaats worden toegeschreeven: zo dat de kostwinningen hier meest bestaan in de gerijflijkheden der Burgerlijke zamenwooninge.

De openbaare Gebouwen zijn het Stadhuis en de Kerk, benevens een Gasthuis. Het eerste is, naar gelange der Stede, een taamlijk Gebouw, en schijnt, volgens de Bouworde, die ’er bij den Ingang en aan de Voorpui in doorstraalt, niet van den vroegsten tijd te wezen. Uit het midden van het Dak rijst een Torentje, waar op een ronde Kloot of Appel staat.

De Kerk is een Kruiskerk en heeft een klein Orgel bij den Predikstoel. In ’t Koor staat een verhevene Tombe, waar op een liggend Vrouwenbeeld gezien wordt, met een Engeltje aan het Hoofden-eind en een Hond aan de Voeten. Het opschrift meldt dat dit de Afbeelding is van Vrouwe ALYD VAN KUILENBURG, die in den Jaare 1471 overleedt. Zij was gehuwd aan FREDRIK VAN EGMOND, Heere van Ysselstein, die, in het Jaar 1500, stierf. De vierkante Toren vertoont zich vrij aanzienlijk met drie Ommegangen, en eindigt met een dergelijke Spits. Indien deeze Kerk eerst gebouwd wierdt kort voor den tijd, wanneer zij tot een Parochiekerk is ingewijd, moet zij weinig ouder zijn dan van den Jaare 1309, toen de Inwijding geschiedde.

Eertijds was de Parochiekerk in het Dorp Eitheren; 't welk voorheen merklijk meer aanzien moet gehad hebben: men vindt ’er nog eenige Huizen van, omtrent een vierendeel uurs van Ysselstein, en de Roomschgezinden hebben nog veel eerbied voor den grond, daar zij, bij wijze van Bedevaart, Godsdienst pleegen. De Gemeente van Ysselstein wordt bediend door twee Predikanten, die onder de Klassis van Buuren behooren. De Roomschgezinden hebben hier mede eene Statie, welke door een waerelds Priester wordt waargenomen.

Het Gasthuis is een gedeelte van een oude Kloosterkerk, waar van men in de voorgaande Eeuwe dit Godshuis en vijf Woonhuizen gemaakt heeft. In dit Gasthuis worden oude behoeftige Persoonen, die geen huishouding of kinderen hebben, ingenomen. Het wordt door den Drossaard, Rentmeester, Schout en Burgemeesteren, als buiten Regenten, benevens drie Regentessen bestierd. Een Binnenvader en Binnenmoeder hebben ’er het daaglijks opzigt en bewind over.

Zie Tegenwoordige Staat van Holland.

< >