was een Boeren Zoon in de Nederlanden, doch onzeker in welk eenen oord of gewest daar van gebooren, in den Jaare 1648. Tot op zijn tweeëntwintigste jaar handteerde hij het vaderlijk bedrijf, en zou, waarschijnlijk, daar in zijne dagen geëindigd hebben, zonder de tusschenkomst en raad van den Priester zijner geboorteplaatze.
Deeze, naamelijk, in VERHEYEN een ongemeenen geest en hooggaande leergierigheid ontdekt hebbende, bewoog zijne Ouders om hunnen Zoon aan zijn oprigt toe te vertrouwen, tot het leeren der Latijnsche taale. Zo ongemeene vorderingen daar in, en in eenige andere voorbereidende weetenschappen, maakte VERHEYEN, dat hij, in den Jaare 1675, na het Leuvensche Hoogeschool vertrok, en twee jaaren daar naa den trap van Meester beklom. Het oorspronklijk ontwerp hieldt in, om hem zich op de Godgeleerdheid te doen toeleggen. Eene ongesteldheid aan zijn eene been, welke in mankheid eindigde, en daar uit ontstaande onbevoegdheid tot den Geestlijken stand, deedt dit ontwerp in duigen vallen. Hierom leide hij zich op de Geneeskunde toe, met dat gevolg, dat hij, in den Jaare 1681, Licentiaat, en twee jaaren laater Doktor in de Geneeskunde wierdt. Zints dien tijd bekleedde hij, eenigen tijd, den post van Geneesheer, om dien, in den Jaare 1689, met het Hoogleeraarampt in de Ontleedkunde te verwisselen, aan ‘t Hoogeschool te Leuven; boven ‘t welk hem, in den Jaare 1693, ook het onderwijs in de Heelkunde wierdt opgedraagen. Hij overleedt in den Jaare 1710, in den ouderdom van tweeënzestig jaaren. Volgens zijne uitdruklijke begeerte, en den inhoud van een Opschrift op zijn Graf gesteld, wilde hij buiten de Kerk ter aarde besteld worden, op dat zijne rottende overblijfzels de Godsdienstige plaats niet onteeren, en de schadelijke uitwaassemingen den leevenden geen nadeel zouden toebrengen. Hij heeft, onder andere, geschreeven, Anatomia Corporis humani, onder den titel van Ontleeding des menschlijken lichaams, ook in ‘t Nederduitsch bekend.
Zie Praefatio ad Anatomiam Corporis humani.
