een man, die, door ongelooflijke naarstigheid en onvermoeiden vlijt, in het zamenstellen der bekende Concordantiën, zich verdienstelijk heeft gemaakt, wierdt gebooren te Groningen, in den Jaare 1633. Zijn Vader was JOANNES TROM, man van eenig aanzien in den burgerstaat, als bekleedende den post van Gezwoorene, en daarenboven dien van Onderling der Hervormde Gemeente.
Naa het schoolstof te hebben afgeschud, om te voldoen aan de bestemming zijner Ouderen en zijne eigen begeerte, genoot hij het hooger onderwijs van MARESIUS, ALTING, ANDREAS, SCHOOCKIUS en andere Hoogleeraaren, in de Taalkennis, Wijsbegeerte, Historiën en andere voorbereidende Weetenschappen. Vervolgens zich meer bepaaldelijk op de Godgeleerdheid hebbende toegeleid, maakte hij zo kloeke en spoedige vorderingen, dat hij, in het tweeëntwintigsten jaar zijns ouderdoms, onder het getal der Propenenten wierdt aangenomen. Hoewel het hem daar toe aan geene gelegenheid en aanzoek ontbrak, tot het aanneemen van een vast beroep, konde TROMMIUS toen nog niet besluiten. Onder jonge lieden, welke na hooger vorderingen in geleerdheid streefden, dan tot het zamenstellen van eene Leerrede volstrekt noodzaakelijk vereischt wordt, was, ten dien tijde, in vrij algemeen gebruik, het bezoeken van buitenlandsche Hoogeschoolen, en het hooren van Geleerden, van welke een gerugt door de waereld uitging. Diensvolgens ondernam ook onze jonge Geestlijke eene uitlandsche reize. Eerst bezogt hij een gedeelte van Duitschland, en vervolgens Zwitserland, en wel het laatstgenoemde Gewest, inzonderheid, om ’er door den vermaarden BUXOTRE in de Oostersche taalen verder te worden onderweezen. Op zijne wederreize na het Vaderland, bezogt hij Frankrijk en Engeland, en vertoefde, een geruimen tijd in ieder deezer Koninkrijken.
Met eenen schat van geleerdheid toegerust, aanvaardde hij, kort naar zijne thuiskomst, het leeraarampt in de Gemeente te Haren, een Dorp in Groningerland. Hij nam aldaar den gewijden dienst waar, tot in den jaare 1671, wanneer hij na zijne Geboortestad verroepen wierdt. Geduurende zijn verblijf te Haren, begon TROMMIUS, in den jaare 1662, te arbeiden aan zijne Concordantie van het Oude Verbond. Aanleiding daar toe zal hem, veelligt, gegeeven hebben soortgelijk een arbeid aan het Nieuwe Testament, door zijnen Schoonvader JOHANNES MARTINus, in dat zelfde jaar, ondernomen. In den jaare 1665 wierdt deeze, door den dood, in zijn nuttig werk gestoord, en TROMMIUS daar op te raade, zijn eigen werk te staaken, tot dat hij de afgebrokene taak des overleedenen zou volvoerd hebben. In Februarij des jaars 1672 verscheen de eerste uitgave, in één boekdeel in folio, van meer dan duizend bladzijden. Intusschen zijne eigen taak niet uit het oog verliezende, bragt hij ook deeze, met een onbezefbaar geduld, in het tijdverloop van achtentwintig jaaren ten einde.
Het eerste deel der Concordantie van het Oude Verbond, bevattende de Historische Boeken, verscheen in den jaare 1685, het ander, behelzende de zo genaamde Leer- of Profeetische Boeken, van JOB tot aan MALEACHI, in den jaare 1690, tezamen bestaande bij de drieëntwintighonderd bladzijden in folio. Naa dit werk te hebben voleindigd, ondernam de werkzaame TROMMIUS soortgelijk een arbeid, ten aanzien der Grieksche Overzetting van het Oude Verbond, gemeenlijk die der Zeventigen genoemd. Ook hier aan hadt hij reeds in den jaare 1710 de laatste hand geleid. Eenige vertraagingen van de Drukperze waren oorzaak, dat het niet vroeger dan in den jaare 1718 in ’t licht verscheen, in twee deelen in folio. Reeds meer dan tachtig jaaren oud zijnde, maakte TROMMIUS een ontwerp van Verbeteringen van zijne Nederduitsche Concordantie; doch verscheiden beletzels wederhielden daar van de volvoering.
Ter erkentenisse en openbaare betuiginge van de nuttigheid van ‘s Mans arbeid, vereerde het Hoogeschool van Groningen, onzen TROMMIUS met de waardigheid van Doktor in de Godgeleerdheid. Een geringe belooning, inderdaad, voor eene onderneeming, van welke hij zelve de lastigheid zo leevendig gevoelde, dat hij de bekende regels van den grooten JOSEPHUS SCALIGER op zich zelven plagt toe te passen.
Si quem dira manet setitentia judicis olim,
Damnatsum aeratmuit suppliciisque caput,
Hunc neque fabrili lassent ergastulâ massa,
Nec rigidas vexent fossa metalla malus.
LUXICA CONTEXAT nam caetera quid moror? omnes
Poenarum facies hic labor unus habet.
Welke regels door TROMMIUS, mischien in een mismoedigen luim, onder een drukkend gevoel van de zwaarte zijns arbeids, aldus waren overgebragt.
„Is ’t dat oijt Rechter wil een schamper oordeel vellen,
Waardoor hij allermeest aan den Misdader quellen;
Die laet hem nimmermeer in ’t naare Rasp-huis gaen,
Noch oock van dach tot dach aen ’t sware Berch-werk staen:
Maer leg hem op, dat hij gae WOORD-REGISTERS maken,
Dus sal hij alle soort’ van straffe teffens smaken.”
ABRAHAM TROMMIUS, behalven zijne naarstigheid in de zwaarwigtige taak, welke hij ten beste zijner natuurgenooten aanvaardde en volvoerde, was, daarenboven, een vredelievend en bescheiden Godgeleerde, die den ontijdigen ijver van zommigen menigmaalen beteugelde. Viermaalen is bij getrouwd geweest. Hij overleedt in den jaare 1714, het zevenentachtigste zijns ouderdom.
Zie HOOGSTRAATEM; als mede de voor zijne Concordantie.