Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

TROMP, HARPERT MARTENSZOON

betekenis & definitie

Of de persoon, welke deezen naam voerde, den twee doorluchtige Admiraalen, hier naa te vermelden, in den bloede bestaan hebbe, en zo ja, in welk eenen graad, hebben wij niet kunnen ontdekken. Eene bijzonderheid, welke ’s Mans karakter en denkwijze kenschetst, is ons van hem gebleeken.

Hij was Lid der Regeeringe van Delft, en hadt, wegens die Stad, zitting in het Kollegie van Gekommitteerde Raaden, in den Jaare 1688, ten tijde als de Raadpensionaris FAGEL aldaar de eerste opening deedt, omtrent den befaamden overtogt van Prinse WILLEM DEN III na Engeland. Men weet dat de zaaken diens Koninkrijks, ten dien tijde, zeer verward stonden, en hoe de Protestantsche Godsdienst, door de Roomschgezindheid des Konings, aldaar met vervolging en uitrooijing wierdt gedreigd. De Raadpensionaris, een vriend en gunsteling van den Stadhouder, gaf hierom te verstaan, hoe hij van gedagten was, dat de Prins, om de zaaken van Engeland te herstellen, derwaarts behoorde over te steeken; vooral, wanneer hij door de Rijksgrooten daar toe verzogt wierdt. Hij voegde ’er nevens, dat zijne Hoogheid, naar zijne gedagten, daar toe, door de Staaten, behoorde ondersteund te worden. Hoewel de Staatsman zijne meening niet verder uitte, wierdt, nogthans, dezelve, door de Leden duidelijk genoeg begreepen, dat de Heer TROMP den Amsterdamschen Burgemeester NIKOLAAS WITSEN, die insgelijks in de Gekommitteerde Raaden zat, deeze aanmerkelijke woorden in de ooren fluisterde, dat de Prins Monmouthje scheen te willen speelen. De Heer TROMP zinspeelde op JAKOB, Hertog van Monmouth, Natuurlijken Zoon van Koning KAREL DEN II, die, naa het overlijden van zijnen Vader, na Holland was geweeken, en van daar na Engeland overstak, om ’er eenen Opstand in het Rijk te verwekken; doch in zijne onderneeming zo ongelukkig slaagde, dat hij dezelve met den hals moest boeten.

Zie J. WAGENAAR, Vaderlandsche Historie.

< >