Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

TILIUS, THOMAS

betekenis & definitie

was een persoon, die van de noodzaaklijkheid eener Kerkhervorminge, en de schriftmaatigheid der begrippen van de zodanigen, die dezelve voorstonden en dreeven, in goeden ernst moet overtuigd geweest zijn. Dit althans schijnt men te moeten besluiten uit de zeer aanzienlijke tijdelijke opofferingen, die hij aan zijn Geweeten deedt.

Hij was, naamelijk, Abt van St. Bernard, bij Antwerpen, en trok, van die waardigheid, een jaarlijksch inkoomen van zestigduizend guldens. Aan de leere der Omroomschen kennis gekreegen, en dezelve aan de gewijde Schriften getoetst hebbende, vondt hij zo veele overeenkomst tusschen dezelve, dat hij van eenen zwaaren gemoedsangst wierdt bestreeden, en bij zich zelven rust nog duur hadt, voor dat hij het Pausdom openlijk verzwakt hadt. Te Antwerpen konde zulks niet geschieden, buiten dreigend lijfsgevaar, vermits aldaar de vervolgingen zeer geweldig woedden, ten tijde als de twijfelingen meer en meer op zijn gemoed indrongen. Hierom wierdt hij te raade, zijne Abtdij en Vaderland te verlaaten, en eene schuilplaats te zoeken in het Land van Kleef. Hij volvoerde dit ontwerp in den Jaare 1567, niets anders met zich neemende, dan vierhonderd guldens aan gereede penningen. In het gemelde Landschap leidde hij het geestlijk gewaat af, en begaf zich in den echten staat. Niet genoeg, intusschen, oordeelde hij het, van de Roomsche Kerk zijn afscheid te hebben genomen. Door drang zijns gemoeds vondt hij zich genoopt, de gezuiverde Leere te verkondigen. Dit en zijne begaafdheden wierden, eerlang, in Holland rugtbaar; waar op men hem beriep tot Leeraar der Hervormden te Haarlem, en naaderhand te Delft, alwaar hij, in den Jaare 1590, zijne dagen eindigde.

HOOFT verhaalt, van onzen TILIUS, eene bijzonderheid, volgens welke hij, tot de verandering van zaaken, te Amsterdam, in den Jaare 1578, niet weinig toegebragt; althans de gemoederen, tot de daadelijke volvoering van het ontworpen plan, kragtdaadig zou hebben aangezet. Te weeten, terwijl hij nog te Haarlem het Leeraarampt bekleedde, kwam hij, op Zondag den vijfëntwintigsten van Maij des Jaars 1578, nabij Amsterdam, op de St. Antonijsdijk, om ’er de Hervormden met eene Leerrede te stigten. Welken Text hij verkoozen hadde, en of zijne Redevoering tot ophitzinge diende, zegt de Historieschrijver niet te weeten; dit wel, dat straks naa het scheiden der Vergaderinge, veelen zijner toehoorderen zich gemoedigd vonden om de handen uit den mouw te steeken; met dat gevolg, dat de tegenwoordige Wethouderschap, kort daar naa, uit de Stad gedreeven, de geheele Regeering veranderd, en aldus de Hervormde Leere openlijk wierdt ingevoerd.

Zie HOOFT, Nederlandsche Historien.

< >