Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

THABOR

betekenis & definitie

weleer een aanzienlijk Klooster, bij het Friesche Dorp Ysbrechtum, in de Grietenij Wijmbritzeradeel, omtrent een half uur gaans van de Stad Sneek. Het volgde de regels van de Orde der Reguliere Kanunniken te

Windesheim, bij Deventer. De Stigter van dit Klooster was een Friesch Edelman, RIENK BOKKEMA. Met den Koning van Engeland, hadt deeze, zijnde voorheen geweest Heerschap te Sneek, in den afloop der Veertiende Eeuwe, de Turken beoorlogd, en was, ter belooninge van zijne dapperheid, door den zelfden Vorst tot Ridder geslagen. Naa den dood zijner Echtgenoote, BOT SIKKINGA, dogter van FEKKE SIKKINGA, Edelman te Dongjum, reisde hij, in bedevaart, na Jerusalem. Uit het Oosten te rug gekeerd, verzelde hij, in den Jaare 1390, Hertog WILLEM VAN GELDER na Lithauwen, om den wederspannigen Vorst van dat Gewest, ten behoeve der Duitsche Ridderen in Pruissen, te helpen beteugelen.

Bij de verovering van het Slot Gaarde vondt BOKKEMA een Mariabeeld, welk hij na Friesland voerde, en, bij zijne wederkomst, in de St. Antonis- of Kruisbroeders Kerk, te Sneek, deedt plaatzen. In den Jaare 1398 ontving hij, uit handen van Hertog ALBREGT van Saxen, de waardigheid van Baljuw van Wijmbritzeradeel, Gaasterland en Doniawerstal. Doch vermids hij de zijde der Landzaaten volgde, welke men Hollandsgezinden noemde, verloor hij, door bewerking der andersgezinden, die waardigheid, en wierdt hij tevens, in den Jaare 1349, genoodzaakt, het Land te ruimen. Zijn Huis, Roodenburg genaamd, staande in de Burgstraat, te Sneek, wierdt, bij die gelegenheid, vernield.

Omtrent deezen tijd, met den aanvang der Vijftiende Eeuwe, trof Hertog ALBREGT een Bestand met de Friezen. Verscheiden uitgeweekene Edelen kwamen toen te rug, en onder deeze RIENK BOKKEMA. Een jaar lang onthieldt hij zich te Stavoren. Op de uitnodiging der Sneekers, keerde hij vervolgens in hunne Stad te rug, en wierdt ’er, in den aanvang des Jaars 1402, met algemeene blijdschap ontvangen. Nog in dat zelfde jaar gaf hij zijne dogter ten huwelijk aan den Edelen AGE HARINXMA, die hier door Heerschap van Sneek wierdt, in de plaats van zijnen Schoonvader, welke voorts het Kloosterleeven omhelsde, om het overschot zijner dagen aan stille godsdienstoeffening te wijden. Het boven genoemde Klooster te Windesheim was de wijkplaats, welke hij verkoos. Geduurende zijn verblijf aldaar beving hem de lust, om in zijn Vaderland diergelijk eene stigting op te rigten. Ten dien oogmerke droeg hij zijne landerijen, omtrent Sneek gelegen, nevens nog eenige andere, op aan het Kapittel van gemelde plaatze, onder voorwaarde van ’er een Klooster te bouwen.

Gereedelijk wierdt zijne aanbieding aangenomen, en het Klooster gestigt op den grond van eenige Huizen, bij den naam van Aborth bekend. Volgens de geestigheid dier tijden, veranderde men, door letterverzetting, dit woord in dat van Thabor; welken naam de Bisschop, bij de inwijding, aan het nieuwe gestigt gaf. Sints het Jaar 1410 tot in den Jaare 1437 droeg BOKKEMA het Ordenskleed, en eindigde zijne dagen, in het door hem gebouwde Klooster. Van een zijner Opvolgeren in het Kloosterbewind, WORP VAN THABOR, vindt men dit merkwaardig zeggen aangetekend, dat de Duivel altijd zijne woning in den Kap der Monniken gehad heeft. Nevens de overige gewijde gestigten, ten platten Lande van Friesland, is ook dit, eerlang, verdweenen, en tot waereldlijke gebruiken aangewend.

Zie SCHOTANUS en WINSEMIUS.

< >