Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

SWEERS, ISAAC

betekenis & definitie

Wiens leeftijd vroeger dan die des nu gemelden was begonnen, doch slegts twee dagen laater eindigde, was een der grootste Zeehelden, welke de Nederlanden hebben voortgebragt, en door eene langduurige ondervinding en veelerhande kanswisselingen des geluks, opgeklommen tot den hoogen rang, welken hij, ’t eenigen tijde, heeft bekleed. Op den eersten dag des jaars 1622 kwam hij ter waereld te Nieuwmegen. Volgens geloofwaardige berigten, zou hij van adelijke afkomste geweest zijn, als gesprooten uit het geslagt van LANDAS, ’t welk, reeds in de Dertiende Eeuw, in Brabant, en in Luikerland, bekend en vermaard geweest was.

De Vader van onzen SWEERS, was ARENT SWEERS, zijne Moeder ALIDA of AALTJEN BRONKHORST. Lieden van geen gering aanzien en vermogen moeten deeze Ouders geweest zijn, alzo ARENT SWEERS, in de gemelde Stad, niet slegts de waardigheid van Schepen bekleedde, maar daarenboven, in den Jaare 1629, wegens Gelderland wierdt verkoozen tot Bewindhebber der Oostindische Maatschappij ter Kamer Amsterdam. Dit was de reden, waarom hij, met zijn gezin, in deeze Stad, een geruimen tijd, zijne woonplaats nam. Weinige jaaren laater verloor ISAAC zijne Ouders, te weeten, in den Jaare 1635. Van toen af namen zijne omzwervingen en wederwaardigheden eenen aanvang. Eerst woonde hij, eenigen tijd, te Hoorn, alwaar men hem ter schoole hadt besteld. Nog geene zestien jaaren oud zijnde, zondt men hem na Spanje, om ’er op een Koopmans Kantoor te dienen. Doch alzo hij in dien leevensstand geen genoegen vondt, keerde hij, reeds in het volgende jaar, in het Vaderland te rug. In den Jaare 1640 vertrok hij, als Super-Cargo, na Brazil. Hoe jong van jaaren en van geringe ervarenisse, zijne ongemeene begaafdheden, egter, deeden hem hier, binnen kort, gunst, agting en vertrouwen winnen, wordende hij, onder andere, tot Notaris en Procureur aangesteld. Hadde SWEERS eene geaartheid bezeeten, tot stilzitten geneigd, de kans zou hem schoon gestaan hebben, tot het bekoomen van een ruim bestaan. Doch eene, zittende leevens wijze viel geheel niet in zijnen smaak. In de Oorlogen, welke de Portugeezen tegen de Nederlanders op Brazil voerden, vondt hij gelegenheid, om zijner neiginge tot het Krijgsleeven bot te vieren; van tijd tot tijd deedt hij eenen togt, als Vrijwillige, te paerd.

In den Jaare 1645 bevondt zich SWEERS in eene Sterkte, aan de Kaap S. Augustijn, toen dezelve, door den Bevelhebber, net eene schandelijke lafhartigheid, aan den vijand wierdt overgegeeven. Eene proeve van zijne Vaderlandsliefde en trouwe gaf de jonge SWEERS bij deeze gelegenheid. Want terwijl de Bevelhebber der Sterkte, om in het bezit van zijnen post te blijven, in den dienst der Portugeezen overging, liet zich SWEERS, nevens eenige anderen, gevankelijk na het vijandlijk Fort S. Antonio voeren. Eene ander blijk van liefde voor zijn Vaderland gaf thans de gevangene.

Vernomen hebbende, dat de vijand eenen aanslag op Tamarica in den zin hadt, beraamde en vondt hij een middel, om aan de Hooge Regeering, in ‘t Recif van Brazil, daar van kennis te geeven. Bijkans het leeven zou hem deeze trouwhartigheid gekost hebben. ’Er was, naamelijk, iets van zijne verrigtingen uitgelekt, en dit de oorzaak, dat eerst zijne opsluiting verzwaard, en hij vervolgens, om hem tot bekentenisse van zijne verrigtingen te brengen, ter scherpe proeve gebragt wierdt.

Doch hoe zeer men hem, zelf tot bezwijmens toe, folterde, hij bleef volstandig in zijne weigering om iets te openbaaren. Men ontsloeg hem dan in zo verre uit zijne hegtenisse, dat hij eerst na Bahir, van daar na Terrera, en eindelijk na Lissabon gevoerd wierdt. Hier vondt hij middel, om met een Hollandsch Schip te rug te keeren na het Vaderland, alwaar hij, in ’t einde des Jaars 1646, aankwam. Zijn vertoeven aan land was van geen langen duur. ISAAC hadt, onder andere, eenen broeder, SALOMON genaamd. Nevens deezen en eenige andere deelgenooten rustte hij een Koopvaardijschip uit, na Virginie bestemd.

Als Koopman liep onze SWEERS daar mede in Zee, tegen het einde des Jaars 1647; doch hij hadt het ongeluk, op de Engelsche Kust te stranden. Met zo veele goederen, als hij hadt kunnen bergen, en in twee afgehuurde Vaartuigen gelaaden, keerde hij te rug, en kwam behouden te Rotterdam.

Tot dog toe hadt SWEERS het Vaderland niet onmiddellijk gediend. Daar toe bekroop hem thans de lust, en om zijn geluk ten Oorlog te beproeven. In den aanvang des Jaars 1649 ondernam hij zijnen eersten togt ten Oorlog, als Adelborst, onder den Kommandeur JAN VAN GALEN, en hielp verscheiden Turksche Kaapers veroveren. Het jaar, met deezen togt, bijkans verloopen zijnde, liep hij, in de maand Maart des volgenden jaars-, onder den zelfden VAN GALEN, van nieuws, in Zee; in de hoedanigheid van Sekretaris van een Eskader, bestemd om de Koopvaardij in de Middelandsche Zee te beveiligen. Geduurende dit alles hadt hij zo veel kunde en ervarenisse opgedaan, dat hem eenig bevel wierdt toevertrouwd. Naa dat hij, in den Jaare 1651, eenen Kruistogt, in de hoedanigheid van Luitenant, hadt bijgewoond, voerde hij, ’s jaars daar aan, als Kapitein, het bevel over een Oorlogschip, en was in het gevegt tegen den Engelschen Admiraal ASKUE tegenwoordig.

Eene merkwaardige proeve van dapperheid vertoonde SWEERS in den Jaare 1653. Nevens den Admiraal DE RUITER en KRUIK streedt hij tegen zeven Engelsche Oorlogschepen, en raakte vervolgens alleen aan vier dier schepen, welke het zijne in den grond boorden. Met moeite bragt hij ’er ’t leeven, en vervolgens de vrijheid af. Want van den vijand geborgen en te Londen zijnde opgebragt, ontkwam hij de gedreigde hegtenis, door zich voor eenen Spanjaard uit te geeven, alzo hij goed Spaansch sprak. Onder schut en scherm van een Paspoort, van den Spaanschen Gezant verworven, kwam hij behouden in het Vaderland. Spoedig wierdt hem wederom het bevel over een schip opgedraagen, en deedt hij vervolgens verscheiden togten, zo om de Koopvaarders te geleiden, als om den vijand des Vaderlands afbreuk te doen. Naa in den Jaare 1665 tot den post van Schout bij nacht te zijn bevorderd, hadt hij, in ’t volgende jaar, geen klein aandeel in den vermaarden Zeeslag van vier dagen, in welken ’t hem gelukte, het schip van den Admiraal GEORGE ASKUE, 't welk op de Galpe aan den grond was geraakt, te bemagtigen en te verbranden; genietende voorts de eer, den Admiraal, tot ‘s anderendaags, op zijn schip in bewaaring te houden.

De Heer WAGENAAR verhaalt, dat in het naageslagt van SWEERS eenig Zilverwerk bewaard wordt, ’t geen de Admiraal ASKUE weleer bezeeten hadt. Tot loon van betoonde dapperheid, klom hij, nog in het zelfde jaar, tot den rang van Vice-Admiraal. In die hoedanigheid verzelde hij den Admiraal DE RUITER op den vermaarden togt na Chattam, en vertoefde, naa het afloopen van denzelven, met zijn Eskader, op de Engelsche Kust, tot naa het sluiten van den Bredaschen Vrede. Sints dien tijd, tot in den Jaare 1671, rigtte hij niets anders uit, dan het doen van eenen Kruistogt; onthoudende zich, voor ’t overige, te Amsterdam, om ’er, in den schoot van zijn Gezin en Vrienden, eenige verpoozing te genieten.

Wanneer ‘s Lands Staaten, in het gemelde jaar, eene Zomervloot in Zee bragten, voerde SWEERS het bevel over een Eskader van dezelve. De Oorlog van den Jaare 1672 verschafte hem nieuwe gelegenheid, om van zijnen moed en beleid nieuwe blijken te geeven. In ’t gevegt van den zevenden Junij schoot hij het schip van den Engelschen Admiraal MONTAIGUE in brand. Uit Zee te rug gekeerd te Amsterdam, zat hij geenzins ledig. Om den gedreigden aanval der Franschen op de Stad te weeren, hadden Burgemeesteren twaalf Kompagnien gewapend Bootsvolk aangenomen; welke, vervolgens, onder bevel van onzen Vice-Admiraal gesteld zijnde, voor een gedeelte als Uitleggers in het Y en in den Amstel geplaatst wierden. Met de overigen trok hij, op last van Burgemeesteren, in het begin des Jaars 1673, na Alfen, alwaar toen het Hoofdkwartier gehouden wierdt. ‘s Lands Vloot, in den aanvang van den Zomer, wederom zijnde in Zee geloopen, voerde SWEERS wederom het bevel over een Eskader. Men weet, hoe ‘s Lands Vloot, met de Veréénigde Fransche en Engelsche Zeemagt, verscheiden maalen handgemeen wierdt.

In den eersten Zeeslag raakte SWEERS, door de ongemeene bezeildheid van zijn schip, zo verre vooruit en onder den vijand, dat hij in een hevig gevegt raakte met den Engelschen Vice-Admiraal der Blaauwe Vlag, en zo zwaar gehavend wierdt, dat hij genoodzaakt was te deinzen. De Admiraal KORNELIS TROMP beschuldigde hem deswegen van lafhartigheid, alsof hij het gevegt ontweeken ware. Doch door verscheiden verklaaringen van deskundigen, wist hij zich van dien blaam te zuiveren.

In den tweeden Zeeslag, welke, op den drieëntwintigsten Augustus, op de hoogte van Kijkduin en de Helder voorviel; vondt de dappere Held het einde van zijn roemrugtig leeven. Strijdende in ’t heetste van ’t gevegt, wierdt hij, van eenen vierentwintig ponds Kogel dermaate in den buik getroffen, dat hij het, nog dien zelfden dag, bestorf, in den ouderdom van ruim eenenvijftig jaaren. Het Lijk wierdt na Amsterdam gevoerd, en in de Oude Kerk staatelijk begraaven, in de Kapel van ELIZABETH GAEF, ten Westen van het oude Handboogschutters Choor. Tot eere van den Held heeft men aldaar, eenigen tijd laater, eene aanzienlijke Grafstede opgeregt.

Op de Kroonlijst van een vierkant Tafereel, voerende een Opschrift, ’t welk wij vervolgens zullen melden, vertoont zich het Borstbeeld van den Held, van wit Marmer kundig uitgehouwen, en daar boven het Wapen der Veréénigde Nederlanden, ter rechter zijde van dat des Prinsen VAN ORANJE. Ter wederzijden van het Borstbeeld en van het Tafereel, ziet men verscheiden Vlaggen, Wimpels, Geschut en verdere Scheepsgereedschappen en Krijgsnoodwendigheden; en voorts, onder aan, beneden het Wapen van den Vlootvoogd, de afbeelding van den Strijd, in welken hij het leeven liet: terwijl men, aan den voet van het geheele Gevaarte, in éénen regel leest:

Grafstede gestelt ter eeren van den Hr. Isaak Sweerius Vice Admiraal van Hollandt en West Vrieslandt.

Het Opschrift, op het gehelde Tafereel, ter eere van den dapperen Vaderlander gesteld, luidt aldus:

Hic situs est

ISAACUS SWERIUS

Qui eam, quam nascendi sorte et sollicita educatione

A parentibus praeclaram acceperat indolem

Deo et patriae devovit

Primum terrestris et maritimae militiae tirocinium

In india occidentali deposuit

In patriam redux cum sederet, animo

Regia via, ad honores grassari

Terra se continere non potuit

Mare ingressus, omnes militiae ordines infimos

Et medios eluctari in iuventuti necesse habuit

Piratas mahumedanos saepius profligavit

Tutumque batavis mare mediterraneum esse jussit

Edidit tanta virtutis fortitudinis et prudentiae specimina.

Ut omnia summa omnium iudicio meritus.

Proximum a primo inter thalassiarchas locum.

A rei maritimae praefectis adeptus sit.

Quo honore cum fungeretur.

In nupero illo. tertio et ultimo contra Galliae.

Brittaniaeque Regum instructissimas classes praelio.

Fortiter, et generose pugnando.

Glande trajectus.

XI kalend Septemb.

Anno christi MDCLXXIII.

A gloriose occubuit.

Patriae victoriam civibus sui desiderium.

Exemplar posteris imitando reliquit.

Magnanimo heroi.

Hoc quod de Republ, bene meruit.

Monumentum posuit.

Senatus maritimus.

Foederatarum provinciarum Amsteldamensis.

Anno 1674.

De zin deezes Grafschrifts koomt hier op neder.

Hier legt

ISAAC SWEERS,

die den voortreffelijken inborst, welken hij, door geboorte en door eene zorgvuldige opvoeding, van zijne ouders ontvangen hadt, aan God en aan het Vaderland toegewijd heeft. Hij leide de eerste gronden van den Krijgsdienst te water en te lande in de Westindiën. In ’t Vaderland te rug gekeerd zijnde, vermits hij' een gemoedelijk voorneemen hadt, langs den weg der braafheid na waardigheid te streeven, konde hij het aan ’t vaste land niet houden. Zich ter Zee begeeven hebbende, moest hij, in zijne jeugd, alle de laagere en middelbaare Krijgsstanden doorworstelen. Meermaalen heeft hij de Turksche Zeerovers geslagen, en de Middelandsche Zee voor de Nederlanders beveiligd. Zo veele proeven van dapperheid, standvastigheid en beleid heeft hij gegeeven, dat hij, die, naar aller oordeel, alle de hoogste posten hadt verdiend, de eerste plaats naast die van den Opperbevelhebber ter Zee verkreegen heeft.

Met deeze eer bekleed, is hij, in den jongstleeden derden en laatsten Zeeslag, tegen de magtige Vlooten der Koningen van Frankrijk en Groot-Britannie, dapper en grootmoedig strijdende, met een Kogel doorschooten zijnde, op den tweeëntwintigsten Augustus van het jaar des Heeren zestienhonderd drieënzeventig, roemrugtiglijk gesneuveld: aan het Vaderland de Overwinning, aan de medeburgers de begeerte om hem wederom te hebben, aan het naageslagt een voorbeeld ter naavolginge agterlaatende.

Voor den

GROOTMOEDIGEN HELD

heeft de Admiraliteit der Veréénigde Provinciën te Amsterdam, dit Gedenkteken, welk hij van den Staat ’t over hadt verdiend, doen oprigten, in ’t Jaar 1674.

In de Gedichten van den Hoogleeraar P. FRANCIUS ontmoeten wij een Grafschrift op onzen Zeeheld, ’t welk wij, om deszelfs fraaiheid, ten dienste van zommigen onzer Leezeren, hier zullen plaatzen.

„Hoc tegitur saxo, qui se sibi debuit omnem

SUERIUS: ille Euro cognitus, et Zephyro.

Americes Libyaeque tremor: quem Bistonis ors

Horruit, et gelido Maenalis ursa polo:

Ter conjuratos Batavo de littore reges

Reppulit: asserto ter sale, victor obit.

Da lacrymas, pater Ya, viro, pacemque precare

Ut voveas illi, quod dedit ille tibi.

At vos hinc, hostes, discedite: praelia spirant,

Herois cineres, ossaque bella movent.”

Van het huwelijk en naageslagt van den Heere ISAAC SWEERS moeten wij nu nog verslag doen. De Vice-Admiraal, terwijl hij nog Kapitein was, hadt zich, te Amsterdam, in den Jaare 1655, in ’t huwelijk begeeven met Jonkvrouwe CONSTANTIA BLOMMAART, Dogter van den Heere SAMUEL BLOMMAART, Bewindhebber der Westïndische Maatschappije ter Kamer Amsterdam, en van CATHARINA REYNST. Uit deezed echt wierdt, behalven vier Dogters, gebooren één Zoon, even als zijn Vader, ISAAC genaamd, en die insgelijks het Vaderland ter Zee gediend heeft; hebbende hij bekleed den post van Kommandeur en van oudsten Kapitein onder het Kollegie ter Admiraliteit te Amsterdam. Hij was getrouwd met CATHARINA LA CLÉ, Dogter van den Heere REINIER LA CLÉ en van JOHANNA BEECKMAN, bij welke hij niet meer dan eenen Zoon verwekte, te weeten den Heer en Mr. ISAAC SWEERS, Schepen en Raad, vervolgens, van den Jaare 1763 tot den jaare 1768, Hoofdofficier der Stad Amsterdam, en eindelijk, wegens dezelve, afgevaardigde in het Kollegie van den Raad van Staate. Hij is ongehuwd overleeden.

< >