een groot gewest in Zuid-Amerika bij de Portugeezen, door PETER ALVARO CAPRAL ontdekt op Kruisdag van het jaar 1500, en daarom Santa Cruz, dat is Heilig Kruis, doch naderhand, om het hout, dat ’er gevonden wordt, Brazil genoemd. Dit land is gelegen midden onder de verzengde luchtstreek, of Zona Torrida; het strekt zig uit tot bij den Tropicus Cancri, of Kreefts-Keerkring, tot in de Zona Temperata, of getemperde luchtstreek, van de rivier Para, anderhalven graad noorderbreedte, tot aan de rivier Kapikarij, ter breedte van vier-en-twintig en een halven graad, twee mijlen boven de stad Vincent; dus is de grootte of breedte noord ten zuiden vijf en-twintig graaden, of een streek van drie honderd vijf-en zeventig mijlen.
Eenige anderen stellen Brazil tusschen de rivieren Maranhaon en la Plata. Zijne grootte, oost van den noorder oceaan ten westen, is als nog onbekend, naardien nog geen Europeaan tot zo verre gekomen is. NIEUHOF berekent die grootte op zeven honderd twee-en- veertig mijlen. De Portugeezen, voorheen de eenige bezitters van dit rijke land, hebben het verdeeld in veertien landvoogdijen, bij hen Kaptianias genaamd. De eerste van die, aan den noordkant, is Paria, en daarop volgen Maranhaon, SJARA, POTIGI of RIOGRANDE, PARAIBA, PHERNAMBUCA, TAMARIKA of ITAMARIKA, waaronder Guiana behoort, SEREGIPPO DEL RIO, Quirimure of Bahia Todos los Santos, Nhe-Kombe of los Ilhos, Pakata of Porto Secure, Rio de Janero of Nhetheroija, St. Vincent, Spiritu Santo, welke verdeeling gemaakt is naar de voornaamde rivieren, zodat dat ieder deel eene deszelven, (die allen zeer schoon en vischrijk zijn,) heeft.Van deze Landvoogdijen heeft de Nederlandsche Westindische Maatschappij de zes, wier naamen met kapitaale letteren uitgedrukt zijn, door de Wapenen op de Portugeezen veroverd. Ook bezat zij MARANHAON, doch, om zekere reden, werd dat, in 1644, weder verlaten. In de beschrijvinge van het Leven der Nederlandsche Zeehelden, welke die zeven landschappen onder de magt der Maatschapije gebragt hebben, zal moeten gemeld worden, op wat wijze zulks door hen verricht is geworden. Dus wij hier alleenlijk zeggen, dat de eerstgemelde zes van ouds den naam van Noord-Brazil droegen, in tegenoverstellinge van de agt andere, die men ’t Zuidelijke Brazil noemde.
Wat de voortbrengzelen betreft, Brazil wordt gezegd bekwaam te zijn, om alles, wat Amerika voortbrengt, in een ruime maate op te leveren. Rijk en mild is het ten aanzien van de Suikerteelt. Langs een menigte kleine riviertjes, die langs lustige en weelige valeijen uitwateren, zijn een groot getal Suikermolens geplaatst, die door den loop des waters aangedreeven worden, ’t geen de arbeidsloonen veel bekort; ook maaken die wateren den afvoer der goederen min kostbaar, dan op andere plaatsen van Amerika. Brazil heeft, behalven dat, nog veele andere voordeelen, die aangemerkt moeten worden als de oorzaaken, waarom het gedeelte, ’t welk de Nederlanders toebehoorde, na het laar 1641, in eenen zeer bloeijenden staat geraakte, en ’er veele millioenen verhandeld werden. Dan hoe groot ’er de overvloed van geld ook ware, begon de bloeistaat, met het einde van den jaare 1642, zeer spoedig te veranderen, ter oorzaake dat de Magazijnen der Maatschapije door al te veelvuldige scheepvaarten uitgeput werden, zonder dat ’er nieuwe toevoer derwaarts gebragt werd: waardoor de Bestuurders in de noodzaakelijkheid gesteld werden, om de inkomende gelden te gebruiken tot onderhoud van de bezettingen en de bedienden der Maatschapije.
En ’t geen de zaak nog slechter maakte, was, dat omtrent dien tijd de Nederlandsche Kooplieden hunne kapitaalen in retouren van de Factoors afvorderden; dus zij, die penningen op intrest,’t zij tot aanbouw van Suikermolens, of tot landbouwing, genomen hadden, die goederen moesten verkoopen, ter aflegginge der opgenomene gelden. Verder werden ’er, tegen den raad van Graave MAURITS VAN NASSAU, Gouverneur van de Brazil, de bezettingen verminderd; en toen hij verzocht dezelven te vermeerderen, werd hij, in ’t midden der onlusten, herwaards ontboden. Dit werd in dien tijd toegeschreeven aan de groote bezigheden, die de O. I. Maatschapij veroorzaakte; zijnde het belang, dat de meesten daarin stelden, de reden dat de W. I. Maatschapij veronachtzaamd werd, zonder dat men voorzag, dat alle de ongemakken, die men naderhand ontwaar werd, daaruit moesten voortkomen. Want de Portugeezen zuimden niet, zig deze gelegenheid ten nutte te manken, om de Nederlanders te bederven; dat hun te gemaklijker viel, daar de onzen, tegoed van vertrouwen, de Portugeezen, bij het veroveren der Landvoogdijen, in hunne Suikermolens en Factorijen lieten blijven, in plaatze van zelven de landen te bevolken. Hieruit dan sproot opstand van binnen, en van buiten verstandhouding met de nabuurigen van hunne natie; welke de onzen dan eindelijk, in 1653, met een vloot van zestig schepen, en veel volks te land, noodzaakten, het Recif, zijnde de voornaamste vesting, met alle de omliggende Sterkten, overtegeeven.
De Regeerders van de kust, die tot de overgaaf beslooten hadden, werden, op last van de Staaten van Holland en Zeeland, in hunne huizen, onder bewaaring van Soldaaten, voor eenigen tijd in verzekeringe gehouden; doch zij toonden, met schijnbaare redenen, hunne onschuld zo klaar, dat zij kort daarna omslagen werden. Daarop volgde, in het jaar 1661, het Tractaat van vrede met Portugal, waarbij de Republiek dit gewest weder aan den Koning afstond, die daarentegen beloofde aan den Staat te zullen betalen, tagtig tonnen gouds, in gereed geld, Suiker, Tabak, Zout, of inkomsten uit den Tol van de Portugeesche havenen, ter zijner keuze. Ook bedong men dat de Nederlanders, zo vrij als de Portugeezen, in Brazil l zouden mogen handelen; welke vrijheid, echter, niet lang stand hield. ’t Is bekend dat de Portugeesche natie, en niet zonder reden, dit gewest boven alle de gewesten van de Oost- en Wcst-Indiën schat, en voorgeeft, dat de voordeelen, die zij daar van trekt, al haar verlies in de Oost rijkelijk vergoeden. Zeker is ’t, dat zij, sedert het gemelde tractaat, onnoemelijke schatten, zo in goud als andere koopman schappen, van daar gehaald hebben, en dat die kostbaare retouren als nog van jaar tot jaar vermeerderen; wijl ’er, in vervolg van tijd, rijker goudmijnen ontdekt zijn; hoewel de grootste rijkdom eigenlijk bestaat in ’t stofgoud, dat uit de rivieren geschept wordt.
Zie een uitvoerige Beschrijving van deze Kust, bij LINSCHOTEN in zijne Voyages; bij DE LAAT, in zijn Jaarlijksch verhaal van de W. I. C. en bij NIEUHOF, in zijn Gesantschap. ORLERS Leven van Fredrik Hendrik.