door zijne Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, den landzaaten ’t over bekend, was geboortig te Groningen, alwaar hij, op den dertienden Julij des Jaars 1649, het eerste leevenslicht aanschouwde. Tot de beoefening der Weetenschappen, door zijne Ouders, zijnde opgeleid, bepaalde hij zich tot de Geneeskunde.
Om hier in de noodige vorderingen te verkrijgen, hoorde hij eerst de Hoogleeraars in zijne Geboortedad, en bezogt, vervolgens, de Hoogeschoolen van Franeker en Leiden. Aldus beklom hij den trap van het Meesterschap, en om nuttig te zijn voor hem zelven en voor zijne natuurgenooten, zette hij zich neder in zijne Vaderstad. Geduurende den tijd, in welken SMIDS de werkdaadige Geneeskunde oeffende, veranderde hij van Godsdienstige belijdenisse; van de Gezinte der Roomschgezinden, onder welke hij gebooren en opgevoed was, ging hij tot de Gemeenschap der Hervormden over. Dit viel voor in den Jaare 1682. Niet lang daar naa, ’t zij dan in den Jaare 1684, of in 1685, veranderde SMIDS van woonplaatze; hij vertrok na Amsterdam, met oogmerk om ’er insgelijks de Geneeskunde te oeffenen, zo als hij ook, tot zijnen dood toe, heeft gedaan. Reeds van zijne vroege jeugd hadt SMIDS blijken vertoond van zijne zucht en geschiktheid tot de Dichtkunde. In zijnen opgroeienden ouderdom, en terwijl hij zijne kundigheden ten beste zijner kranke medemenschen aan wendde, gaf hij ’er, van tijd tot tijd, eenige proeven van. De omgang met Kunstbroederen, te Amsterdam, wekte deeze zucht, en begon hij, zints hij, in die Stad, zijn verblijf hadt gevestigd, zich op de Dichtkunde meer en meer toe te leggen. De vrugt daar van waren verscheiden Tooneelstukken; onder welke een der meest bekenden is zijn Konradijn, als hetwelk, zeer veele maalen, ten Amsterdamschen Tooneele wierdt gevoerd.
Daarenboven schreef SMIDS, in Nederduitsch Onrijm, een Chronijk van het Oorlogend Europa, en vervaardigde eene uitgave van VALENTYNS Vertaaling der Werken van Ovidius, met uitvoerige aantekeningen door hem verrijkt.
Als Schrijver van de Schatkamer der Nederlandsche Oudheden hebben wij onzen Dichtkundigen Artz reeds doen kennen. Behalven dit alles zijn ook nog eenige Latijnsche Werkjes van hem voorhanden, LUDOLF SMIDS overleedt, te Amsterdam, op den zevenden Maij des Jaars 1720. Zo veel ons bekend is, heeft hij, bij zijne twee Huisvrouwen, MARIA MARGARETA ALTINGA en ANNA DE GROOT, geene kinderen verwekt, immers niets naagelaaten.