Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Rhyn (rivier)

betekenis & definitie

DE RHYN, eene zeer vermaarde Rivier, hoewel uit kleine beginsels oorspronklijk, doorstroomt, nogthans, een aanmerkelijk gedeelte van Europa. ’t Geen daar van buiten de Nederlanden loopt, valt niet in ons bestek. Wij bepaalen ons tot haaren doortogt van de Veréénigde Gewesten.

Uit eene geringe bron, en eenige kleine onderaardsche wateren, op den top van den berg Adula, behoorende tot het Alpische gebergte, onstaan zijnde, vloeit de Rivier, allengskens breeder wordende, door Zwitzerland en Duitschland, en valt, eindelijk, nabij de Kleefsche grenzen, beneden Schenkenschans, in Gelderland. Hier verdeelt zich de Rhijn in twee armen. De Zuidlijke arm, den naam van de Waal hebbende aangenomen, loopt langs Nieuwmegen, Thiel en Bommel, tot op de hoogte van Woudrichem. Hier zich met de Maaze vereenigd hebbende, loopt zij voort, onder dien naam, tot in de Merwe, in welke zij wederom haaren laatstgemelden naam verliest. De Noordlijke arm, den naam van Rhijn behoudende, loopt als zodanig voort, langs Arnhem, tot aan Wijk bij Duurstede. Voor dat deeze arm zich tot hier toe heeft uitgestrekt, heeft hij zich, boven Arnhem, bij Ysseloord, tegenover Heusden, in twee andere armen verdeeld. Volgens zommigen zou men hier ontmoeten de aloude Graft van DRUSUS, die zich zou hebben uitgestrekt, uit den Rhijn bij Ysseloord, tot aan Doesburg, alwaar de oude Yssel, in het Westfaalsch gebergte ontspringende, in deeze Graft of den Nieuwen Yssel valt. Anderen evenwel meenen, dat de Oude Yssel reeds van ouds, met eenen bogt, bij Ysseloord, in den Rhijn viel, en dat DRUSUS, door middel van eene Graft, tusschen Doesburg en Zutfen, denzelven met den tegenwoordigen Yssel, vereenigd heeft. Hoe ’t zij, de tak, bij YSSELOORD geschooten, strekt van daar Noordwaarts, en met den Ouden en Nieuwen Yssel langs Doesburg, Zutfen en Deventer zijnde voortgeloopen, valt hij, onder den naam van Gelderschen Yssel, bij Kampen, in de Zuiderzee. — De Noordlijke arm, onder den ouden naam van Rhijn, zo als boven is gezegd, Wijk bij Duurstede bereikt hebbende, verdeelt zich aldaar wederom in twee takken. De eene tak, den naam van Rhijn behoudende, schiet na Utrecht; de andere, die Westwaarts strekt, verliest den ouden naam, en ontvangt dien van de Lek. Deeze tak, de Lek, zou, volgens zommigen, een gegraaven Vaart zijn, het Werk van den Veldheer CLAUDIUS CIVILIS, naa zijne nederlaage, ter bescherminge van ’t Land vervaardigd, tegen de invallen der Romeinen. Anderen zoeken den oorsprong in het doorsteeken van den Dijk, door den zelfden CLAUDIUS CIVILIS, voorheen door DRUSUS geleid, om den Rhijn binnen zijnen ouden kil te houden. Wat hier van zij, van WIJK TE DUURSTEDE loopt deeze RHIJNTAK, de Lek, langs Kuilenburg, Vianen en Schoonhoven, en valt, tusschen Dordrecht en Rotterdam, op de hoogte van Krimpen, in de Merwe.
— Keeren wij nu weder na Wijk bij Duurstede, om den anderen tak des Rhijns, die na Utrecht schiet, te volgen. Deeze tak, Noordwestwaarts schietende, loopt, langs een gedeelte van Gelderland, tot aan en door de Stad Utrecht, alwaar de Rhijn zich wederom in twee takken verdeelt. De eene, eerlang, den naam van de Vegt aanneemende, loopt door een gedeelte van ’t Sticht, nadert wel haast den Hollandschen bodem, stroomt door Weesp en Muiden, en valt, bij de laatstgenoemde Stad, in de Zuiderzee. De andere tak, den naam van Rhijn behoudende, schiet, van Utrecht, na Woerden, loopt voort na en door Leiden, vervolgens na Katwijk, en verliest zich aldaar in het Duin. Deeze zijn de voornaamste hoofdverdeelingen van den vermaarden Rhijn, in de Veréénigde Gewesten. Op kleinere verdeelingen, hoedanige ginds en elders plaats hebben, onder andere, in de Stad Leiden, stil te staan, laat ons bestek niet toe. Veel is 'er geschreeven en getwist, over den alouden uitloop des Rhijns bij Katwijk: zommigen hebben denzelven hier, anderen elders geplaatst. 't Lust ons niet, met het ophaalen daar van den tijd te slijten; alleenlijk aanmerkende, dat de zulken de waarheid op hunne zijde schijnen te hebben, die meenen, dat de Rhijn, doch op een veel verderen afstand Westwaarts, dan hij thans, bij het gemelde Dorp, tegen het Duin stoot, zich in de Noordzee ontlast hebbe. Veelvuldige oorzaaken, na welke wij thans alleenlijk op lossen gronden kunnen gissen, mogen den mond allengskens verstopt, en de uitwatering, eindelijk, geheel belet hebben. Van de poogingen, in laatere tijden aangewend, om de uitstrooming wederom te openen, kan de Leezer, op ’t Artikel MALLEGAT, een berigt vinden: als mede verscheiden andere bedenkingen, den Rhijn betreffende, bij den Schrijver beneden aangehaald.

< >