JOANNES POLYANDER, een zeer vermaard Godgeleerde, beroemd in de Nederlandsche Kerkgeschillen, wierdt gebooren te Mets, in den Jaare 1568. Zijn Vader, onder de Hervormden het Leeraarampt bekleedende, vondt zich genoodzaakt, kort naa de geboorte van zijnen Zoon, van daar te wijken, ter Zaake der vervolgingen om den Godsdienst.
Hij zette zich neder te Frankendaal, in de Paltz, van waar hij, eerlang, tot Leeraar in de Walsche Gemeente te Embden wierdt beroepen. In ’t nabuurig Bremen oeffende zich nu JOANNES, onder CHRISTOPHORUS PEKELIUS, in de Wijsbegeerte en Hebreeuwsche Taale. Op de gronden, aldaar geleid, zette bij de beoeffening der Godgeleerdheid voort te Heidelberg, onder TOSSANUS, JUNIUS en andere voornaame Mannen. Naa een verblijf van vier jaaren aan dit Hoogeschool, deedt hij eene reize na Geneve, om ’er THEODORUS BEZA te hooren. In den Jaare 1588 beriep hem de Walsche Gemeente te Dordrecht tot haaren Leeraar. Bijkans vierentwintig jaaren hadt POLYANDER dier post bekleed, en, daarenboven, volgens besluit der Regeeringe, de Jeugd, eenige jaaren, in de Zedekunde onderweezen, wanneer de keuze der Verzorgeren van ’t Leidsche Hoogeschool op hem viel, om hem te beroepen tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, in de plaats van den vermaarden CONRADUS VORSTIUS. POLYANDER stondt bekend voor Contraremonstrantsgezind, doch tevens gemaatigder en bescheidener dan veelen zijner tijdgenooten. Zijne geleerdheid wierdt, bovendien, hoog geroemd. Weinige maanden naa zijne intrede bekwam hij tot Amptgenoot SIMON EPISCOPIUS, met welken hij, ondanks hunne verscheidenheid van gevoelens, doorgaans in vriendschap leefde, en wiens vredelievendheid hij hoog waardeerde. In den Jaare 1618 vertrok hij na Dordrecht, om zitting te neemen in het Sijnode. Naa het afloopen van hetzelve wierdt hij benoemd onder de Overzieners der nieuwe Vertaalinge van den Bijbel. POLYANDER overleedt in den Jaare 1646, en legt in de Pieters Kerk begraaven. Men ziet aldaar een heerlijk gedenkteken, ter zijner eere opgerigt. In zijn Nachtgewaat legt hij, leevensgrootte, uitgehouwen, in wit Marmer, op een verheven Rustbedde.