Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Polsbroek

betekenis & definitie

POLSBROEK, onderscheiden in Noord- en Zuid-Polsbroek; het eerste is een Schout-Ambagt, in de Baronnij van Ysselstein, het ander eene Vrije Heerlijkheid. Noord-Polsbroek, legt, in de lengte van een uur gaans, langs eenen weg, met Huizen bebouwd en met Boomen beplant. De uitgebreidheid van het Ambagt wordt op ruim zeshonderdzestig Morgens, en het getal der Huizen op bijkans vijftig begroot.

In het Kerkelijke heeft het gemeenschap met, en draagt een derde deel in de lasten daar toe behoorende, van Zuid-Polsbroek, bevattende weinig minder dan zevenhonderd Morgens Lands, en nog geene vijftig Huizen. In de Kerk ziet men verscheiden fraai beschilderde glazen, geschonken zo van eenen der Prinsen van Oranje, als van de Stad Amsterdam en de Ambagtsheeren. De Roomschgezinden, van de Gezinte der Jansenisten, hebben hier eene Statie. Al zints een groot aantal jaaren is het Amsterdamsch Geslagt DE GRAAF eigenaar geweest van deeze Vrije Heerlijkheid.

< >