Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 06-03-2022

PIETERSZ, EWOUT

betekenis & definitie

bijgenaamd WORST, geboortig van Vlissingen. Na dat zijne Medeburgers en Stadgenoten, door het uitdrijven van de Spaansche bezettinge, zig van het Spaansche juk ontslagen hadden, werd deeze de eerste als Admiraal aangesteld. Hij was een vroom, kloek en dapper burger, en ervaaren Zeeman, meest bekend bij den bijnaam van Kapitein WORST.

EWOUT, alzo hij, te Antwerpen, en voornamelijk bij GILLIS HOFTMAN, voornaam Koopman aldaar, zeer bekend was, wist, door middel en de behendigheid van denzelven, volk en voorraad, nevens al het nodige tot den Oorlog, binnen Vlissingen te brengen; de gemelde Koopman was voorheen zijn Reder geweest, en had voor hem een Schip laaten maaken, het grootste en schoonste, dat ooit binnen Antwerpen gezien was. De Vlissingers, dus met reden dankbaar voor den dienst, hen door dezen Burger van Antwerpen beweezen, bevorderden hem, van Kapitein, tot Opperhoofd van hunne geheele Zeemagt, om dus zijne bekwaamheid te duidelijker te kunnen toonen. Want ofschoon hij een eenvoudig Burgerman was, die geene de minste uitwendige vertooning maakte, had hij, echter, groot gezag en aanzien, bij de zijnen, onder het Scheepsvolk, en maakte zig daar na bij de Spanjaarden zo gedugt, dat zij zelfs voor zijnen naam beefden.Het leed niet lang, of die van Vlissingen, een man van zijne bekwaamheid aan het hoofd hebbende bekwamen onderstand van den Graave VAN DER MARK, die hen drie Schepen, met 200 man, toezond, welke zij Terstond van ’t nodige geweer voorzagen. Zij stlelden dezelve onder ’t bevel van Hopman WILLEM VAN BLOIS, gezegd van TRESLONG die naderhand Admiraal werd.

Uit Engeland kwam, kort daarna, mede een Vaandel knegten, welke van de gevlugtte Nederlanders aldaar vergaderd waren, en, met voorraad voorzien onder Kapitein BRNARD, grooten moed en blijdschap veroorzaakten. Graaf LODEWYK VAN NASSAU zond insgelijks, uit Frankrijk, de Vlissingers een aanzienlijk aantal Krijgsvolk toe, onder beleid van Kapitein KUUICK; als mede onder een Edelman van den Prins van Oranje, JIEROMIMUS ZEERAATS, en den Heer van HAULTAIN, die zijn Stedehouder was.

Voorheen waren eenige Schepen, door den Hertog van ALBA, uit Vlissingrn, op de Watergeuzen uitgezonden; maar deze, de verandering van zaaken vernomen hebbende, kwamen te rug, en vervoegden zig bij hunne Stadgenooten, onder bevel van den Admiraal EWOUT.

Eenige dagen daarna, werd FILIPS VAN LANOY, Heer van BEAUVOID, over het Gendsche Sas gezonden, om zig, met een Roeijbark, binnen Middelburg te laatten voeren; doch hij werd, tegen zijnen dank, binnen Vlissingen gebracht, hoewel onder belofte, dat men hem wederom zou los laaten. Maar toen hij nu binnen de Stad was. wilde men hem als gevangenen vasthouden; ’t welk hij , echter, door zijne bekwaamheid en welsprekenheid, voorkwam. Hij bewerkte zijn ontslag; en zig voorts naar Middelburg begeevende, werd hij aldaar Gouverneur. TRESLONG begaf zig, met de zijnen, insgelijks derwaarts, met oogmerk om de Zuiddampoort in brand te steeken; doch hij kon aldaar niets verrigien.

Intusschen wendde de Hertog van ALBA allen vlijt aan, om eenig volk, met Schepen, van Bergen op den Zoom, naar Walcheren te zenden; zij namen hunnen weg voorbij Zierickzee eri Haamstlede; zeilden wijders naar ter Veer, alwaar zij landden , en trokken vervolgens op Arnemuiden aan, welke plaats zij, in het laatst van April, stormenderhand vermeesterden; waardoor TRESLONG weder van Middelburg opbrak. De Stad Campveere, alwaar net geschur van Zeeland bewaard werd, hield het nog een wijl tijds met Middelburg, maar werd, door bewerking van ZEERAATS en CUICK, tot de zijde van Vlissingen overgebragt.

Terwijl dit in Zeeland voorviel, werd Don JAN DE CERDA, Hertog van Medina Celi, met een Vloot van 54. zeilen, 26 groote en de rest kleinder, gelaaden met veele kostelijke Koopmanschappen, en omtrent 2000 soldaten, onder JULIAAN DE ROMERO, uit Spanje naar Nederland gezonden. Met deeze Vloot was de Hertog tot Blankenburg genaderd, zonder eenige kennis te hebben van den afval van Vlissingen, ik zwijge, dat de inwooners dier Stad een aanzienlijke magt tegen hem zouden konnen aanvoeren, bestaande uit zulk dapper Zeevolk, als de Zeeuwen waren.

De tijding hier van was niet te Vlissingen gekomen, of de Admiraal EWOUT, bijgenaamd WORST, werd met een Oorlogscaraveel, als mede de Onder-Admiraal JAN DE MOOR, en deszelfs zoon JOOST DE MOOR , met nog eenige andere mindere Bevelhebbers , te zamen met tien of twaalf ligte Schepen, derwaart gezonden, met order om zig te plaatzen voor het Sluischegat, en aldaar, met Roeijschuiten , de baaken en tonmen te vernielen, om alzo den vijand de landing moeilijk te maaken. Schoon dit bevel naauwkeurig volbrags werd, liep, echter, de kleine Vloot der Assabres, bellaande uit meer dan twintig Schepen, met een gunstigen wind, de Haven van Sluis binnen, uiteezonderd vier Schepen, die, nevens het Schip van BOUWEN EWOUTSZ, op de bekende Zandplaat de Paardemarkt, aan den grond zeilden.

De Hertog van Medina Celi, was, op deze Schepen, met zijn gantsche Hofgezin, te Sluis aangekoomen. De Vlissinges, die niet zeer diep gingen, voeren zo digt bij de Assabres en het Schip van BOUWEN EWOUTZ, die, zo als gezegd is, aan den grond zaten, als zij konden, en begonnen voorts, met veel heftigheid, daarop te schieten. De Spanjaarden, die zig op de Schepen bevonden, sprongen, zo spoedig als zij konden in de booten, om daarmede naar land te vaaren. De Vlissingers, dit verneemende, namen daatop insgelijks hunnen slag waar, roeiden naar de verlaatenek Schepen, plonderden dezelven, namen de geenen, welke zij er op vonden, gevangen, en zonden ze naar Vlissingen; steekende vervolgens den brand in de Schepen, die, met lading en al, door het vuur verteerd wierden.

BOUWEN EWOUTS, dit ziende, stelde zig met de zijnen te weer tegen de Spanjaarden, die bij hem waren overgekomen, met dat gevolg, dat hij, met hulpe zijner Stadgenooten, hen overweldigde, en, na dat zijn Schip was vlot geraakt, gevangen binnen Vlissingen bracht.

Twaalf groote Biskaaijsche Schepen lagen nog eenige dagen, voor Blankenburg, ten anker, terwijl de Hertog van Medina Celi alle de Lootzen zamenriep om te overleggen, of ’er geen middel ware, die groote Schepen binnen Sluis te brengen; doch dit werd onmooglijk bevonden, dewijl zij niet min dan vier vademen diep gingen. De Hertog, daar over vertoornd, wilde de Lootzen dwingen, om aan boord te vaaren, en de Schepen binnen, of althans volk en laading in behouden haven te brengen. De Lootzen, de zaak onmooglijk vindende, en vreezende voor meerder dwang, ver. lieten hierop de Stad. Inmiddels begon de wind uit het westen op te steeken; kort daarna zag men eene talrijke Vloot de kust naderen; het was de Portugeesche Vloot, gelaaden met Specerijen. De Biscaaijers, dit verneemende, kapten de Ankers, gingen met dezelven onder zeil, met een sterken wind koers zettende voorbij Vlissingen, van waar hiet een eenige schoot op hen gedaan werd, en kwamen aldus ten anker, voor het Kastseel Rammekes, van waar zij het Krijgsvolk naar Middelburg zonden.

De Lisbonsche Vloot volgde eerlang, op welke die van Vlissingen een schoot deeden, ten teken dat zij voor de Stad het Anker zou laaten vallen. De Admiraal van deze Vloot was zekere WILLM ANTHONISZ, van Antwerpen, voerende een Schip van 200 lasten, de Gouden Leeuw genaamd; zonder eenig kwaad te vermoeden, kwam deeze voor de Stad ten Anker, wordende van meer anderen gevolgd, behalven drie, die de Hond opliepen, om naar Antwerpen te zeilen. Kapitein JOOST DE MOOR, zijne boot met een deel volks bemand hebbende, werd, nevens eenen EVERT HENDRIKS, gezonden naar een Hollandsch Schip, geladen met Specerijen, om hetzelve te bemannen, en nader aan de Stad te brengen. Maar als zij, met het volgende getij, onder zeil kwamen, meende deeze Vloot zig bij de Biscaaijsche, voor Rammekes, te vervoegen; waar door JOOST DE MOOR, met zijn klein Schip, genoodzaakt werd, het Hollandsch Schip aan boord te klampen en in verzekering te neemen. Uit hetzelve werden, kort daarna, den Gouverneur van Vlissingen ruim dertig zakjes, met Spaansche Matten, ten diende van het gemeene Land, ter hand gesteld.

Dus viel deeze Vloot, zonder veel moeite, door het goed beleid van den Admiraal EWOUT, in handen der Vlissingers, die met dezelve veele kostbaarheden aan Paarlen, Gesteenten, Specerijen, Suikeren andere waaren bekwamen; alle ’t welk, te gelde gemaakt zijnde, tot het voeren van den kostbaaren Oorlog, hen wel te dade kwam. De beste Schepen namen zij in hunnen dienst. De Gouden Leeuw, van Antwerpen, werd gegeeven aan den Admiraal EWOUT, en BOUWEN EWOUTSZ als Schipper daar op geplaatst. JAN DE MOOR, als Vice-Admiraal, kreeg een Schip van Brugge; andere wederom andere Schepen.

Het duurde niet lang, of allen maakten er een goed gebruik van. ALBA hadt drie Vaandels Waalen, binnen Zierickzee, in ’t Land van Schouwen; derwaarts begaven zij zig, hebbende tot Bevelhebber over het Krijgsvolk ROLLEE, Baljuw en Stadvoogd van Kampveere. Terwijl zij Borrendamme naderden, trok de Spaansche bezetting van Zierickzee, voorzien van één Veldstuk, hun te gemoete; doch de dapperheid der Zeeuwen deed de vijanden wijken, en noodzaakte dezelven, de Stad overtegeeven.

Toen, in het Jaar 1573, de Hertog van ALBA allen vlijt aanwendde, om Middelburg te ontzetten, beval hij, ten dien einde, zijnen Admiraal SANCHIO D’AVILLA, toevoer binnen de Stad te brengen. Doch EWOUT belette hem dit, eerst door geduurig Schutgevaarte met hem te houden, en hem vervolgens, bij Rammeknes, tot een Scheepsstrijd te dwingen, waarbij de Spaanschen zes groote Schepen verlooren, en veelenvan hun volk gedood werden, of in Zee verdronken.

Kort daarna overleed de Admiraal EWOUT PIETERSZ bijgenaamd WORST; wordende, na zijnen dood, van de VIissingers zo zeer betreurd, als zij hem, in zijn leven, bemind hadden.

SMALLEGANGE, Chronijk van Zeeland, bl. 772. BRANDT, Leven van DE RUITER. Leven der Zeehelden; VAN MEETEREN; HOOFT; BOR.

< >