Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

LABADIE, JAN

betekenis & definitie

JAN LABADIE, een zonderling mengelmoes van Godsvrugt en Dweeperije, wierdt gebooren, op den dertienden Februarij des jaars 1010, in Frankrijk, te Bourg, in Guijnne. Volgens zommigen was zijn Vader Edelman van ’s Konings Kamer en Gouverneur dier Stad. Op zijn zesde of zevende jaar zondt hem zijn Vader in het Kollegie der Jesuiten te Bourdeaux. Hier oeffende hij zich, eenigen tijd, in de Wijsbegeerte, doch paarde daar nevens de beschouwende kennis van de Godgeleerdheid.

Dit wekte der heerschende neiginge, welke zich al vroeg in hem openbaarde, in de hand, om door het Land te gaan prediken. Hij deedt het, nog eer hij de gewijde Orde hadt aangenomen, in welke hij, naa verloop van tijd, wierdt toegelaaten. Als Lid vertoefde LABADIE onder het Genootschap der Jesuiten, tot in den Jaare 1639; toen verliet hij dezelve, om zijne aanhoudende lichaamszwakheid, uit zijne strenge leevenswyze ontdaan; hoewel anderen meenen dat hij daar uit verdreeven wierdt om zijne vreemde leerbegrippen.Naa zijn vertrek uit de Orde, uit welke oorzaaken dan ook ontstaan, begaf hij zich na Parijs. Veeler toejuiching won hij aldaar, door zijn ijverig prediken, onder andere die van den Generaal van het Oratorie, en van den Bisschop van Amiens. Ten blijke van goedkeuringe boodt hem de Kerkvoogd het Kanunnikampt in zijne Hoofdkerk aan. Spoedig omhelsde hij deeze aanbieding, en vertrok voorts van Parijs; ’t welk hij te eerder verliet, aizo hem eenige onaangenaamheden dreigden, van wegen zijne begrippen aangaande de leere der Voorbeschikkinge, Genade, Boete en eenige anderen. Te Amiens aanvaardde hij den post van Bestuurder der Geweetens. Meermaalen heeft men opgemerkt, dat eene ijverige devotie, of overdreevene Godsvrugt, het gemoed vertederende, zomtijds niet zuiver is van vleeschgezinde aandoeningen. Bij LABADIE schijnt dit te hebben plaats gehad. Men verhaalt althans, dat hij, om eenen Minnehandel, in welken hij, in eelt Vrouwenklooster, was ingewikkeld, genoodzaakt wierdt, Amiens te verlaaten.

Naa eenigen tijd vertoevens in Port-Royaal, begaf hij zich na Toulouse. Hier gaf hem de Aardsbisschop, waarschijnlijk van zijnen aart onkundig, het bestuur over een Nonnen-Klooster. Hier leerde hij aan de Zusters, dat men twee- of driemaalen ter weeke, zich den Staat der Onschuld moest herinneren. Ten dien einde (wij volgen ’t berigt van geloofwaardige Schrijvers) deedt hij de Nonnen zich naakt uit kleeden, en predikte voor haar in deezen staat, met geslootene deuren. Een zijner voornaamste beginzelen van Devotie was, dat men zich niet moest ontrusten over de beweegingen des Lichaams, mids men 's morgens zijne eerste gedagten tot God wendde. Meenig minnehandel was hetgevolg deezer Vleeschgezinde Leere. De Zusters, die weerstand booden aan ’s Mans aanslagen, ondergingen de bestraffingen van LABADIE, onder voorwendzel dat haare harten nog niet genoeg vergeestlijkt waren. Andere, daarentegen, vonden smaak in deeze soort van Geweetensbstuur. De Bisschop daar van de lucht gekreegen hebbende, en met reden bedugt voor kwaade gevolgen, verdeelde de verdagte Nonnen: waar op LABADIE de vlugt nam.

Thans vervoegde hij zich in eene Heremitagie van Karmeliten te Graville. Zijne voorgewende heiligheid deedt hem ook hier een ingewikkeld vertrouwen vinden. Aan de buitenspoorigste dweeperijen vierde hij den teugel. Men noemde hem den heiligen vader, en verbeeldde zich groote dingen van de mededeelinge van den H. Geest, welke de eenvoudige misleide Kluizenaars waanden in de magt van LABADIE te staan. Doch ook hier was zijn Geestlijk Rijk van korten duur. Op de aannadering des Bisschops van Bazas, met eenige gewapende manschap, om hem te vatten, moest hij zijn verblijf verlaaten, en elders eene schuilplaats zoeken.

Wanhoopig om deeze onder de aanhangers der Roomsche Kerke te vinden, zogt hij thans zijn heul bij de Onroomschen. De Graaf DE TRAVAS, een Fransch Edelman van den Hervormden Godsdienst, ontving hem met opene armen; hij waande dat een persoon, die een Jesuit en Devotaris was geweest, een steun zijner Kerke zijn zoude. Zonder behoorlijk onderzoek omtrent LABADIES voorgaand gedrag, nam hem de Gemeente van Montauban voor haaren Leeraar aan. Hoewel hij, bij de verstandigen, wel haast in ’t oog liep, won hij het vertrouwen van veelen onder de Vrouwelijke kunne. Om de zo genaamde Geestlijkheid en ’t gemoedelijk bidden in de Hervormde Kerk in te voeren, gaf hij drie kleine boekjes in ’t licht, om de voortreffelijkheid daar van te betoogen.

Van zijne onkuische en vieeschgezinde Devotie gaf LABADIE hier een nieuw bewijs. De Heer BAYLE spreekt ’er twijfelagtig van; doch de Heer BASNAGE verzekert het geval, van den persoon, welken het onmiddelijk wedervoer, meer dan eens te hebben hooren verhaalen. Volgens de berigten zou ’t ergerlijk bedrijf zich aldus hebben toegedraagen. Onder andere hadt om Geweetensbestuur en hulp in Godsdienstige werkzaamheden van LABADIE verzogt Mejuffrouwe DE CALONGES. Naa eenige voorafgaande bestuuringen tot een Geestlijk Leeven, welk hij deedt bestaan in inwendige opgetogenheid en volkomene astrekking van zinnelijke voorwerpen, prees hij der Jonkvrouwe een bepaald onderwerp ter overdenkinge aan, en beval haar, eenige uuren lang, daar op alle haare aandagt te vestigen. Opgewonden zijnde tot den hoogden top van verrukkende opgetogenheid, nadert LABADIE Mejonkvrouw DE CALONGES, en steekt zijne hand in haaren boezem. Vol van ergernisse over zulk een vuil bedrijf, sloot zij hem met veel drifts van zich, en maakt aanstal om hem deswegen te bestraffen. De geile LABADIE, zonder van gelaat of houding te verzetten, sprak haar in deezervoege aan, met een schijnheiligen toon en houding: „ Ik zie wel, mijne Dogter, dat gij nog verre af zijt van de Volmaaktheid. Erken nederig uwe zwakheid, en bid God om vergiffenis, dat gij zo weinig aandagtig geweest zijt op de Verborgenheden, welke gij moest over denken. Zo gij daar aan de noodige aandagt hadt besteed, zoudt gij gevoeld noch gemerkt hebben, wat aan uwe keele geschiedde. Maar gij waart zo weinig afgetrokken van de zintuigen, zo weinig” (mijne pen weigert bijkans het overschrijven der Lastertaale) „ zo weinig van de Godheid doordrongen, dat het geen oogenblik leedt, of gij bemerkte dat ik u aanraakte. Ik wilde eene proeve neemen, of uwe vuurigheid in het Gebed u boven de stoffe verhefte, en u vereenigde met het Opperste Weezen, de Ieevende bron der Onsterflijkheid en der Geestlijkheid; en ik zie met veele smarte, dat uwe vorderingen zeer gering zijn; gij kruipt nog langs de aarde. Laat dit u beschaamd manken, mijne Dogter, en u aanspooren om de heilige pligten van het gemoedelijk bidden beter te betragten,” Nog meer geërgerd dan ter neder gezet door deeze godlooze redenen, brak de Jonkvrouw, hoewel misleid, nogthans verstandig en deugdzaam, alle gemeenschap af met den gevaarlijken LABADIE; die, niet; lang daar naa, om eenige geschillen te Montauban ontstaan, ook van hier de wyk moest neemen.

Eerst vertrok hij na Orange, en vervolgens, in den Zomer des Jaars 1659, na Geneve. Hier vertoefde hij tot in den Jaare 1666, wanneer hij te Middelburg, in Zeeland, wierdt beroepen tot Leeraar in de Walsche Kerk. Nog in dat zelfde jaar maakte hij aldaar eenen aanvang van zijnen predikdienst. Meer rugtbaar wierden, zints dien tijd, ’s Mans zonderlinge leerbegrippen. Hoofdzaaklijk kwamen ze hier op neder. Hij geloofde dat God de menschen konde bedriegen, en zomtijds met ’er daad bedroog. Volgens hem was de H. Schriftuure niet volstrekt noodig ter zaligheid, dewijl de H. Geest onmiddelyk werkte op de Ziel der menschen, en haar de noodige verlichtingen mededeelde. Hoewel hij den Doop als een Zegel des Verbonds beschouwde, moest, egter, dezelve niet in de kindsheid bediend, maar tot rijper jaaren worden uitgesteld, als zijnde een teken dat men der waereld gestorven was. De onderhouding van den Sabbath beschouwde hij als onverschiilig, en den eenen dag niet hooger dan den anderen. CHRISTUS ZOU duizend jaaren op aarde regeeren, om Jooden en Heidenen, nevens de slegt leevende Christenen, tot bekeeringe te brengen. Het bespiegelende leeven was een staat van Genade en van Godlijke vereeniginge geduurende dit leeven, en het toppunt der volmaaktheid. Tot eene proeve van ’s Mans denk- en leerwijze zal dit genoeg zijn.

Intusschen, gelijk het dikmaals gaat met drijvers van nieuwigheden, vooral in ’t godsdienstige, maakte LABADIE veel opgangs door zijne schijnbaare strengheid van gedrag. Verscheiden lieden van naam vielen hem toe; onder andere de vermaarde ANNA MARIA SCHUURMAN, die vervolgens ook daar toe overwaaide ELIZABETH, dogter van den Keurvorst van den Paltz, en Kleindogter van Koning JAKOBUS DEN I van Engeland, niet min vermaard om haare Dweepzucht, dan haar Grootvader om Stijn beoeffenen voorrtaan van de Schoolsche Godgeleerdheid. Meermaalen stondt LABADIE na eene verbintenis met de niet min befaamde ANTOINETTE DE BOURIGNON, die insgelijk veel ophadt met het Bevindelijke leeven. Hij hadt, behalven de in ’t oog loopende, daar voor ene heimelijke reden. Mejuffrouw DE BOURIGNON hadt onder haare aanhangers zekeren Heer DE KORT; deeze hadt een ontwerp beraamd, om een Eiland in Holstein, het Noordstrand genaamd, bewoonbaar te maaken, ten einde om van de aanhangers van gemelde jonkvrouwe aldaar eene Volkplanting op te rigten. LABADIE, niet ongewoon om van plaats tot plaats verdreeven te worden, hadt, met zijn aanzoek, ten oogmerke, om, in gevalle van nood, eene veilige toevlugt agter de hand te hebben. Doch zijn toeleg mislukte. Te veel verschilde DE BOURIGNON van hem in bedoelingen, om daar aan de toestemming te kunnen geeven.

Veele moeite, zo in de Kerk als in den Burgerstaat, baarde, onder dit alles, LABADIE, door zijn vervolgziek gedrag tegen den Heer WOLZOGEN, Hoogleeraar en Predikant in de Walsche Gemeente te Utrecht. Deeze hadt een Boek in ’t licht gegeeven, onder den ligt verdagt maakenden tijtel: Phliosophia S. Scripture Interpres; „ de Philosophie eene Uitlegster der H. Schriftuure.” Naadat verscheiden Godgeleerden daar tegen de pen gevoerd hadden, oordeelde LABRADIE een korter weg te moeten inslaan; hij stookte zijne Gemeente op, om het Boek te doen veroordeelen en verbieden. Men bragt de zaak op het Walsche Sijnode, ’t welk thans te Naarden, in Holland, wlerdt gehouden. Tegen de verwagting des Yveraars, verklaarde de Kerkvergadering den Heer WOLZOGEN voor rechtzinnig, berispte het gedrag der Middelburgsche Gemeente, en veroordeelde LABADIE, om in het volle Sijnode aan den Utrechtschen Hoogleeraar te belijden, hem ’t onregt beschuldigd, en daar van een hartlijk leedweezen te hebben. Doch LABADIE wagtte niet, dat hem dit Vonnis wierdt aangezeid. Heimelijk verliet hij Naarden, en keerde weder na Middelburg.

Misnoegd over den uitslag, zette hij thans zijne Gemeente op tegen het Sijnode; eene openlijke scheuring scheen ’er het gevolg van te zullen weezen. Sijnode op Sijnode hielde ’er zich mede bezig, om de zaak ten einde te brengen. Doch LABADIE weigerde in deeze te verschijnen, en het gezag van andere te erkennen. Hij beweerde, niet ’t onregt in zich zelve, maar met eene averechtsche toepassing, dat „ de Wetten van Kerkelijke Genootschappen het Geweeten niet konden verbinden; dat aan dezelven een opperst gezag toe te schiijven, even zo veel was, als het Pausdom van nieuws in te voeren; en dat deeze Vergaderingen, de dingen alleen bij een Menschelijken Maatstok kunnende afmeeten, men der Schriftuure eene Metgezellinne toevoegde, door haare beslissingen tot eenen Regel des Geloofs te stellen.” Geene uitkomst aan den twist ziende, zondt het Sijnode eenige Gelastigden na Middelburg, om dien te bemiddelen. Doch, onder andere, door den invloed van ’t gemeen, konden deeze hun doel niet bereiken. Van hier dat de Staaten van het Gewest, met hun hoog gezag, tusschen beiden kwamen, en aan LABADIE den preekstoel ontzeiden. Geweldig klaagde deeze over dit vonnis, als geveld, zonder vooraf gehoord te zijn. Nogmaals kwam de zaak op het Sijnode te Dordrecht, ’t welk hem insgelijks afzette. Gevolgd van eenen hoop zijner aanhangeren, zo mannen ais vrouwen, bestondt LABADIE, ondanks dit alles, te prediken, en het Nachtmaal uit te deelen. Beducht voor de gevolgen, ontzeide hem thans de Regeering van Middelburg haare Stad en derzelver Regtsgebied.

Op eene nieuwe schuilplaats moest nu wederom LABADIE bedagt zijn. Hij vondt dezelve in het nabuurig Veere, alwaar hij veele vrienden hadt. Onder deeze waren vermogende Kooplieden, die hem met opene armen ontvingen, en de bescherming der Stadsregeeringe bezorgden: welke evenwel niet belette, dat ’s Lands Staaten hem aldaar de inwooning ontzeiden, en voorts buiten het Gewest banden. Vrugtloos ware ook dit bevel geweest, hadde idee Zijne Hoogheid Prins WILLEM DE III het zijne daar nevens gevoegd. Ondanks de voorwendinge der Heeren van ter Veere „ dat men bedugt was voor het Gemeen, ’t welk niet zonder oproer zou gedoogen, dat aan hetzelve een Man ontvoerd wierdt, die een „ zo stigtelijk leeven leidde”, genoodt de Prins VAN ORANJE, als Markgraaf van ter Veere, aan LABADIE om ’t hoog bevel van ’s Lands Staaten te gehoorzaamen , met nevensgevoegd verbod aan de Ingezeetenen der Stad, om hem verdere schuilplaats te verleenen.

Om een nieuw heen koomen moest dus onze Geestlijke Zwerver zoeken. Hij vondt het, eenigen tijd, op eene plaats, tusschen Utrecht en Amsterdam. Om een bestaan te hebben, leide hij hier eene Drukkerij aan, van welke veele zijner Geschriften wierden in ’t licht gezonden. Doch vermids dit middel niet toereikende was, zondt hij, van tijd tot tijd, zijne zendelingen na Amsterdam en andere Hollandsche Steden, om vooral in de huizen der aanzienlijksten toegang te vinden, en door derzelver onderstand in zijne behoefte geschraagd te worden. Hierin niet naar zijnen wensch slaagende, vertrok hij, eerlang, na Erfurt, en van daar, om het uitbreekend Oorlogsvuur, na Altera. Naa een kort verblijf overleedt hij aldaar, genoegzaam in de armen zijner getrouwe medgezellinne, de boven vermelde ANNA MARIA SCHUURMANS, in den Jaare 1674, het vierenzestigste zijns ouderdoms.

Zie BAYLE, MOSHEIM, enz.

< >