Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

LAET, JOHANNES DE

betekenis & definitie

JOHANNES DE LAET, van geboorte een Antwerpenaar. Het meest bekende Werk, welk van den arbeidzaamen man het licht ziet, is eene Beschrijving van de Westindiën, in zeventien Boeken.

De doorluchtige HUGO DE GROOT hadt eenige aanmerkingen in ’t licht gegeeven, makende den Oorsprong der bewooners van Amerika. DE LAET, van den geleerden Staatsman in denkbeelden verschillende, schreef hier van eene Wederlegging. Bekend zijn de Fransche Maandwerkjes, onder den naam van Republiques. Veel bragt hij toe tot de uitgave van dezelve. DE LAET overleedt in den Jaare 1649, tot groot leedweezen, onder andere, van den geleerden CLAUDIUS SALMASIUS, als die zich van hem bediende, om de ruwe en bijkans onleesbaare Ontwerpen zijner Werken in orde te brengen. Zedert plagt hij dikmaals te zeggen, dat hij, door het sterven VAN DE LAET, zijne eene hand hadt verlooren.Zie Memoir, de Litterat.



LAIRESSE, GERARD DE

GERARD DE LAIRESSE, gebooren te Luik , in den Jaare 1640, naa eenigen tijd te hebben genooten het onderwijs van zijnen Vader REINIER LAIRESSE, Kunstschilder van den Prinse van Luik, en van den beroemden BARTOLET, verliet zijne Geboortestad, en zette zich te Utrecht neder, om ’er zijn fortuin te maaken. Lang hieldt het aan, eer hij zijn doel bereikte. Bij wijlen bijkans brood gebrek hebbende, moest hij zich vernederen om Haardschutten en Uithangborden te schilderen. Gelukkig hadt LAIRESSE eenen buurman, die zijne kunst wist te schatten, en eenige kennis hadt aan GERARD UILENBURG, Kunsthandelaar te Amsterdam. Verdrietig in zich zelven dat een zo glansrijk licht in duisternisse verborgen bleef vervoegde zich bij LAIRESSE de menschlievende buurman, met den raad, om een paar Stukjes te vervaardigen, en voorts dezelve, na Amsterdam te zenden. Spoedig was hij gereed, en volgde den ontvangen raad. Een vrouwspersoon daar mede na Amsterdam gezonden hebbende, bevonden zich ten huize van UILENBURG de vermaarde JAN VAN PEE en GREBBER, die insgelijks voor hem schilderden. Te zamenkonden deeze zo veel Fransch te hoop haalen, dat zij de brengster, die geen Hollandsch verstondt, begrijpen en te woord konden staan. In tegenwoordigheid van UILENBURG bezagen zij de Schilderstukjes, erkenden en roemden daar van de waarde, en preezen ze hunnen Meester te koop aan. Op de vraage, hoe veel men ’er voor eischte, tot antwoord bekoomen hebbende, naar believen, betaalde hij zestig Guldens voor ieder; voorts aan de brengster vraagende, of niet de maaker zich met der woon te Amsterdam zoude willen nederzetten, om voor hem te schilderen waar op spoedig een toestemmend antwoord volgde. Om zijnen man te gewisser te neemen, reisde UILENBURG, nog dien zelfden dag, met de Nachtschuit na Utrecht, vervoegde zich bij LAIRESSE, en wierdt het spoedig met hem eens dat hij met zijne wooning zoude opbreeken. Kleine toebereidzels waren ’er noodig tot verhuizing, van wegen den behoeftigen staat, in welken LAIRESSE leefde.

Straks naa zijne aankomst te Amsterdam, vervoegde zich onze Kunstschilder op een morgen ten huize van UILENBURG; VAN PEE en GREBBER waren ’er insgelijks. In verwagting van ’s Mans komste, had: men een ledigen doek op den Ezel gespannen, en vraagde hem, wanneer hij eenen aanvang wilde maaken? Zo aanstonds, was het antwoord van LAIRESSE; ’er nevens voegende, wat men begeerde dat hij 'er op maaken zoude. UILENBURG deswegen zich onverschillig betuigd hebbende, gaf voorts den Kunstschilder een Palet met verf en een Krionpen ; waar naa deeze zich voor den Ezel nederzette.

Tot nog toe hadt LAIRESSE, met zijne eene hand, iets onder zijnen Rok verborgen gehouden. De nieuwsgierigheid, wat dit zijn mogt, wierdt voldaan, toen de Schilder, eer hij aan ’t werk ging, een Fiool ten voorschijn haalde, de snaaren stelde, en zo kundig daar op speelde, dat GREBBER, een goed Muzikant, zich grootlijks daar over verwonderde. Thans leide hij het speeltuig neder, greep Palet en Krionpen, en maakte, in weinige oogenbliitken, de schets van zijn stuk; dit moest verbeelden Jozef en Maria met het Kindeken in den Beestestal. Dit voleindigd hebbende, greep hij van nieuws de Fiool, speelde een stukje, ging wederom aan het werk, en voltooide nog dien zelfden voormiddag het Kindeken, de troniën van JOZEF en MARIA, nevens een Ossekopje, tot verwonderinge der ormstanderen, zo over de fraaiheid der uitvoeringe, als over den spoed in het bewerken. Niet vreemd kan den kunstkenneren deeze vaardigheid voorkoomen, die in aanmerking neermen, dat LAIRESSE, boven veelen zijner kunstbroederen, daar in dermaate uitmuntte, dat hij, naaderhand, den berg Parnas met APOLLO en de negen Zanggodinnen, op éénen dag volkomen heeft afgeschilderd.

Terwijl LAIRESSE voor UILENBERG schilderde, wierdt hij bekend bij andere Kunstkoopers, en ook bij lieden van aanzien in den Burgerstant. Ten behoeve van deeze, als die hem meer gelds uitloofden, oeffende hij eerlang zijne kunst. Bijkans ongelooflijk groot is het getal van stukken, hier en daar verspreid, welke hij zedert ten voorschijn bragt. Men ontmoet ze nog heden ten dage, ginds en elders, in Burgerhuizen. Een der grootslen is het Zolderstuk van de Kamer der Regenten in het Leproozenhuis. Onder dit arbeidzaam leeven, trof LAIRESSE, in den Jaare 1690, het ongeluk, van het gebruik zijns gezigts geheel beroofd te worden. Doordrongen van zocht voor de kunst, gaf hij, in deezen staat, nog lessen aan Schilders en Plaatsnijders, die, ten zijnen huize, eene weeklijksche bijeenkomst hielden. Het sober inkoomen, welk hij hier uit trok, kon hem niet behoeden voor drukkende behoefte , in den avondstond zijns leevens. LAIRESSE overleedt, op den elfden Junij des Jaars 1711.

Eenige kunstbroeders beweezen hem de eere om hem ten grave te draagen, op het Leidsche Kerkhof. Te regt voegde de Dichter LANGENDYK, in het Lijkdicht, waar mede hij ’s Mans nagedagtenis vereerde, deeze regels:

„ De Fenix, die aan bei zijne oogen blind,

„ Naauw aas in ’t land, dat hij vereeuwigt, vindt,

„ Wordt naa zijn tijd vergood, en hoog bemind,

„ Met vollen luister.

„ De Fenix, die de Schilders heeft verlicht,

„ Wierdt mild beloond, eer ’t missen van ’t gezicht

„ Hem leerde, hoe in ramp de ondankb’re zwicht

„ Op vlugge wieken.”

Zie HOUBRAKEN.

< >