Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HANEKOP, KORNELIS

betekenis & definitie

KORNELIS HANEKOP, EERST Predikant onder de Hervormden te Sprang, en vervolgens te Breda, doch, met het overgaan dier Stad in de handen der Spanjaarden, van zijnen dienst verlaaten, was, in de Maand Julij des Jaars 1625, te Amsterdam beroepen, en, op het ernstig verzoek des Kerkeraads, door de Burgemeesteren goedgekeurd. Hij was een man van zeer gemaatigde beginzels in het Godsdienstige, en onderscheidde zich, van veelen zijner onbezonnen ijverende Amptgenooten, door verdraagzaamheid omtrent de Remonstranten.

Een bewijs hier van gaf hij, in den Jaare 1626, ter gelegenheid van het stooren eener Godsdienstige Vergaderinge van eenigen dier Gezinte, en van het plonderen van een Huis, door het woeste Graauw. Want, terwijl eenigen der Amsterdamsche Predikanten het woest bedrijf der woedende plonderaaren zogten te vergoelijken, hetzelve toeschrijvende aan ijver voor de waare Leere, hadt hij moeds genoeg, de muiterij en huisstooring van ‘t gepeupel, openlijk van den Predikstoel, te veroordeelen, en als eene Onchristelijke daad voor te draagen. Hij ging nog verder. Meer dan eens, en bij gepaste gelegenheden, toonde hij zich ongenoegd over de uitvoering van ’s Lands Plakaaten tegen de Remonstranten, en over ’t ontzetten dier Christenen van de Kerkelijke gemeenschap. Zelf schroomde hij niet, ’er openlijk voor uit te koomen, dat, naar zijn gevoelen, de berugte vijf Artikelen der Remonstranten geenzins zo gevaarlijke dwaalingen inhielden, dat de gronden van Zaligheid daar door ondermijnd wierden.In eenen tijd, in welken gemaatigdheid voor onverschilligheid, en zomtijds nog erger wierdt aangezien, konde het niet uitblijven, of ’s Mans denk- en handelwijze moest hem vijanden berokkenen. Een zijner voornaamste en meest gedugte tegenstreeveren was WARNER ERNST VAN BASSEN, OUD-SCHepen en Raad der Stad. Door zijne aantijgingen wist deeze bij den Kerkeraad te bewerken, dat HANEKOP, NOG IN dit zelfde jaar, in zijnen Predikdienst geschorst wierdt. Ondertusschen schijnt men de reden deezer amptsverlaatinge niet bij haaren eigen naam te hebben durven noemen. Men gaf voor, tot dit besluit te zijn gekoomen, om dat HANEKOP TE ZWAK van lichaam, of ook van harssenen was, om zijnen dienst behoorlijk te kunnen waarneemen. Dit bedrijf des Kerkeraads ging om buiten de Vroedschap, die, in ’t volgende jaar, daar van kennis bekoomen hebbende, op de Burgemeesteren begeerde, dat deeze zich de zaak aantrekken, en aan de Vroedschap zouden verslag doen van bevindinge van zaaken.

Zij deeden zulks, doch vonden geene reden eener zo strenge behandelinge tegen den afgezetten Leeraar; ’t welk dan ook, veelligt, de reden zal geweest zijn, dat, naa verloop van twee jaaren, Heeren Burgemeesteren nog geene toestemming wilden geeven, aan den Kerkeraad, tot het beroepen van eenen Leeraar in de plaatze van HANEKOP, OM DAT deszelfs afzetting geschied was buiten kennis der Regeeringe. Het wederregtelijk gedrag, omtrent hem gehouden, en de genegenheid, welke veelen der aanzienlijkste Amsterdammers, ondanks zijn wedervaaren, hem toedroegen, zal, waarschijnlijk, de Regeering bewoogen hebben, om hem zijne Jaarwedde te laaten behouden, tot zijnen dood toe, welke, volgens de aantekening van zommigen, op den vijftienden Julij des Jaars 1655, binnen Amsterdam, voorviel. Hij hadt eenen Zoon, ARNOLDUS GENAAMD. Een blijk van de genegenheid der Heeren ondervondt deeze, dewijl hij, van Stadswegen, als Kweekeling, eene plaats verworf in ’t Staaten-Kollegie te Leiden.

Ondanks zijne gemaatigdheid jegens de Remonstranten, was hij ’t, egter, geenzins eens met dezelve, aangaande eenige voornaame punten in geschil, zo als, veelligt, iemand uit het verhaalde zou vermoeden. Integendeel stondt hij, tot aan zijnen dood, in de gevoelens der Contra-Remonstranten, aangaande het Leerstuk der Verkiezinge en Verwerpinge, met hetgeen daar mede onmiddelijk verknogt is. Dit blijkt uit zekeren Brief van den Hoogleeraar SIMON EPISCOPIUS, UIT Amsterdam, geschreeven aan den Rotterdamschen Remonstrantschen Leeraar PETRUS CUPUS; UIT Welken Brief wij tevens deeze bijzonderheid, HANEKOP BETREFFende, verneemen, dat, in den Jaare 1643, onder de Remonstranten in beraad geleid, en werkelijk eene onderhandeling was begonnen, om HANEKOP TOT LEEraar onder hunne Gezinte aan te neemen. “Wij hebben“ (dus woordelijk schreef de Remonstrantsche Hoogleeraar aan zijnen vriend) ”hier weerom eens gesproken met GALLI CAPUT (HANEKOP), ENDE bevonden, dat de goede man in meest alle onse dingen met ons sijmbolizeert: ’t ware een gewenst man, indien hij, in dit stuck van de absolute verkiesinge en volherdinge, so stijf niet en ging; alhoewel hij te kennen geeft, dat hijder noijt en soude van spreecken of prediken dan ’t geene ter wederzijde wel genomen soude connen worden, ende niet dan tot stichtinge en soude dienen. Vreesde ick niet,“ (dus vervolgt EPISCOPIUS) “DAT hij een hoop Contraremonstranten met hem slepen soude, die noch al meenen dat hij in ’t principaale met de publijcke Kerke hout, en die ons groote moeijte en verwerringe souden connen toebrengen, ick soude het voor mijn deel wel derven met den man wagen. Edoch wij hebben ons so gedragen, dat wij te kennen hebben gegeven, dat het beswaarlijk soude vallen voor zijne E. en voor om verder in handelinge met malcanderen te treden, gevende hem te bedencken, of hij ’t so mede niet en verstont.” Hoewel, volgens dit schrijven, HANEKOP VAN DEN voorslag der Remonstranten niet afkeerig was, heeft, egter, de zaak nimmer voortgang gehad. Als Rustend Leeraar eindigde hij zijne dagen, in bovengemelden jaare en dag.

< >