Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HAARLEM, OUD

betekenis & definitie

In Keunemerland, en wel in de Banne van Heemskerk, ziet men de overblijfzels van dit aloude Slot, bij de Landlieden het Hof genaamd; bestaande in een brok, of twee groote steenen op een heuvel. De bezitters daar van voeren den tijtel van Vrijheer en van Oud-Haarlam. Voorheen noemden zij zig Vreijheeren of Baronnen van Haarlem; ’t welk, door ’s Lands Staaten, den 11 Maij van het Jaar 1649, verboden werd.

Deeze Heerlijkheid behoorde aan die van Assessendelft, tot dat GEORGE FREDRIK VAN RENESSE, Baron van Elderen, in het Jaar 1669, dezelve verkogt aan den Heer en Mr. KORNELIS FANNIUS, Naderhand kwam zij aan het Geslacht van GULDEWAGEN. Het is onbekend, wanneer dit Slot verwoest is. Na de eerste slooping, van nieuws opgebouwd zijnde, bleef het in stand, tot in ’t Jaar 1690, wanneer het ten grooten deele, afgebroken, en, op de oude grondslagen, een fraai gebouw getimmerd en met schoone Plantaadjes versierd werd. Het behoorde naderhand aan den Heere HENDRIK VAN DER SPELT, meermaals Schepen der Stad Amsterdam.

HAARLEM (OUD)
Deezen naam voeren de weinige overblijfzels van een aloud Slot, in Kennemerland, een vierendeel uurs gaan ten Oosten van het Dorp Heemskerk, agter het Huis Assumburg. Geene andere spooren ontmoet men hier, van dit eertijts vermaard gestigt, dan twee groote steenblokken, op eene hoogte of kleinen heuvel. De eigenaars van deezen plek gronds voeren den tijtel van Vrijheeren van Oud Haarlem. Voormaals waren deeze de Heeren VAN ASSENDELFT, DIE ZIch insgelijks den tijtel van Vrijheeren of Baronnen van Haarlem lieten aanleunen. Doch dit wierdt hun verbooden, volgens besluit van ’s Lands Staaten van den elfden van Bloeimaand des Jaars 1649. Naderhand is de Heerlijkheid, door verkoop, overgegaan tot een ander geslagt.

< >